Daniël Raap had in het midden van de 18de eeuw een porseleinwinkel op de Vijgendam in het tweede huis van de Nes (Dam 19?). Tijdens de economische en politieke crisis van de jaren 1747 en 1748 trad Raap naar voren als leider van de Orangisten tegen de Amsterdamse regenten.
In november 1747 organiseerde hij een petitie waarin de bevolking van de vroedschap eiste, dat Amsterdam in de Staten-Generaal zou stemmen voor het erfelijk
stadhouderschap van Oranje. En zo gebeurde.
Gestimuleerd door het succes radicaliseerde de bevolking. Daniël Raap werd woordvoerder van de doelisten (een Oranjegezinde hervormingsbeweging die een einde
wilde maken aan de vriendjespolitiek van de regenten en vernoemd naar haar vergaderlocatie op de Kloveniersdoelen, 'de Doelen'). Zij riepen stadhouder Willem IV
op om in Amsterdam ‘de wet te verzetten’ (het stadsbestuur te vervangen). Dit gebeurde inderdaad op 2 september 1748, maar tot teleurstelling van Raap en de
zijnen kwamen de nieuwe bestuurders weer uit dezelfde oude regentengeslachten. Raap raakte mede hierdoor in conflict met aanhangers van Oranje en met democraten
die radicaler waren dan hijzelf. Bij zijn begrafenis in 1754 ontstonden rellen, zodat zijn lijk 's nachts overhaast werd bijgezet in de Oude Kerk en zijn winkel
geplunderd.
De Amsterdamse koopman Jacob Bicker Raye noteerde in zijn dagboek op 10 januari 1754: ‘Het vroegere opperhooft der muytelingen in dese stad werd als een beest int graf gesmeeten.’
Wat gebeurde er?
Op bevel van de overheid vond zijn begrafenis op 15 januari 1754 's nachts om twee uur plaats, en niet zoals Maria Raap-Sas, zijn weduwe, wilde om twee uur in
de middag. Het stoffelijk overschot werd vervoerd op een koekslee, een vrachtslee zonder hekken, bespannen met een wit paard. In de haast had men de kist
achterste voren geplaatst en was men het lijkkleed vergeten. De lijkstaatsie ging op een drafje door de Warmoesstraat, omringd door de onderschout met zijn dienders
met flambouwen, en gevolgd door de bloedverwanten. Daniël Raap jr. en zwager Jan Romans hadden zelfs geen rouwmantel om.
Er was veel volk, niet het meest fatsoenlijke, op de been om te kijken. Op het Oudekerksplein had zich een grote menigte verzameld om zich meester te maken van het stoffelijk overschot om het naar het Galgenveld te brengen. Zij waren opgeroepen via 'begrafenisbriefjes', een soort satirisch pamflet (een bron uit die tijd omschrijft ze als ‘vuyle laster schriften, tendeerende tot oproer, veragtinge van de Hooge Regeeringe, of wel om iemand van hooger of laager stand by het Gemeen [volk] ten onregte te beschuldigen of verdagt te maaken’). Het gespuis werd echter tegengehouden door de schutters die tot aan de torendeur van de kerk stonden opgesteld.
In de kerk werd de kist snel in graf nr.45 gegooid. De sleper haastte zich via de Bierkaai terug. Degenen die het lijk begeleid hadden gingen gehaast via verschillende wegen naar huis, uit angst voor de woede van het volk.