In het Wapen van Habsburg, een obscure sociƫteit in de Pijp (Quellijnstraat 64) ontstonden kort voor de eeuwwisseling van de 19e naar de 20ste eeuw de eerste Nederlandse cabaretteksten.
Eduard Jacobs zat daar, net terug uit Parijs, op een avond in 1895 net iets te drinken, toen de pianist niet kwam opdagen.
Hij nam zijn kans waar, ging achter de piano zitten en zong, met daverend succes, de liedjes die hij kende uit het Parijse amusementsleven rond Montmartre.
Hij werd Nederlands eerste cabaretier.
Zijn liedjes gingen vooral over de dubbele seksuele moraal en de prostitutie.
Ze waren zeer gewaagd voor die dagen: 'Zij was zijn prooi zonder genade, op de Ruysdaelkade'.
Zijn publiek kwam uit alle lagen van de bevolking: artsen en advocaten, studenten en nachtvlinders, hoeren en pooiers.
Een deel zag hem als strijder tegen bekrompenheid en valse schaamte, een ander deel beschouwde hem als een 'troubadour van een tot in alle vezelen verrotte onderwereld'.
Nog geen tien jaar heeft het geduurd.
Toen greep de overheid in en sloot de louche kelder van Nederlands eerste cabaretier.
Ook de faam van de beruchte buurt YY -de Pijp- verliep.
De Amsterdammer, volgens Jacobs, 'doet niet meer aan jool en pret, Hij gaat voortaan op tijd naar bed'.