Naam: Gerardus Majellakerk, -, NedPho-Koepel
Adres: Ambonplein 79, Obiplein 4
Architect: Jan Stuyt, André van Stigt (architectenbureau J.van Stigt), architectenbureau J.van Stigt en Kees Spanjers (Zaanen en Spanjers Architecten)
Bouwtijd: 1927, 1992, 2012
Opdracht: -, Stadsherstel Amsterdam, Stadsherstel Amsterdam
Het complex rond de Gerardus Majellakerk in de Indische Buurt wordt ingesloten door de Ambonstraat, Obiplein, Batjanstraat en Halmaheirastraat. Centraal ligt de voormalige kerk met een hoog, twaalfzijdig
tentdank met de ingang aan de korte westelijke zijde van het rechthoekig terrein. Het complex bevat de volgende onderdelen: Gerardus Majellakerk (Ambonplein 61-79), pastorie en Vincentiushuis met tuinmuur
(Ambonplein 55, Obiplein 2), Zusterhuis "Sint Theresia" (Obiplein 14-16), meisjesschool voor L.O. (Obiplein 18), Pastoor Hesseveld school voor L.O. (voormalige kinderbewaarplaats) (Halmaheirastraat 28),
St. Vincentius voormalige U.L.O. jongensschool (Halmaheirastraat 30) en een school (Batjanstraat 13).
De Gerardus Majellakerk is een voormalige rooms-katholieke kerk ontworpen door architect Jan Stuyt, waarvan de eerste steen is gelegd op 8 december 1925 en 5 september 1927 is de kerk plechtig gewijd. De kerk
is het middelpunt van een katholiek complex, waartoe woningen, een klooster, pastorie en vier scholen behoorden. Zoals bij veel van Stuyt’s kerken is het ontwerp van de Gerardus Majellakerk geïnspireerd
door de Byzantijnse kerken die hij tijdens een bedevaart naar Palestina in 1903 bezocht, met name de Aya Sophia in Istanboel. Bij deze kerk is de belangrijkste verwijzing naar de Byzantijnse architectuur de
grote twaalfzijdige vieringtoren. Een westtoren maakte deel uit van het oorspronkelijke ontwerp maar werd nooit gebouwd. Aan de westzijde bevindt zich de hoofdtoegangspartij met bronzen deuren. De kerk bood
plaats aan 1400 gelovigen. Oorspronkelijk had de kerk geschilderde decoraties en wandschilderingen met bijbelse voorstellingen. Het iconografisch programma is mogelijk ontworpen door Jan Stuyt. De schilderingen
zijn waarschijnlijk uitgevoerd door Jan Oosterman.
Het ciborium-altaar, dat wil zeggen een altaar met overhuiving, was vervaardigd uit brons en een werkstuk van het atelier van de Gebrs. Jan Eloy Brom en Leo Brom. Zij leverden tevens de bronzen hekken van de
doopkapel. Het kerkorgel werd geleverd door de orgelbouwer Bernard Pels waarbij het front werd ontworpen door Jan Stuyt. In 1950 werd in het priesterkoor een aantal nieuwe wandschilderingen aangebracht door
de schilder Adriaan van der Plas. Het betrof voorstellingen die betrekking hadden op het Oude en Nieuwe Testament en op het misoffer en de communie. Tegelijkertijd werd de rest van de kerk, met inbegrip van
de zuilen crème geschilderd. Dit was geen verbetering omdat de werking van de architectuur erdoor verslapte. Van der Plas vervaardigde in 1955 ook voorstellingen voor het altaar van het Mirakel van
Amsterdam en voor de altaren van Maria en Joseph en het Heilig Hart. Verder schilderde hij voorstellingen van de vier evangelisten boven de zuilen in de koepelruimte. In 1961 werd de kerkruimte aan de eisen
van de vernieuwde liturgie aangepast, waarbij een parochiealtaar midden in de koepelruimte werd geplaatst. Alle wandschilderingen zijn thans overgeschilderd.
Al vanaf de jaren 1930 ontstonden problemen rond de instandhouding van het gebouw. De Indische buurt kende relatief weinig welgestelde bewoners. Dit droeg bij aan de financiële tekorten die ontstonden.
Door de ontkerkelijking in de jaren 1960 en stadsvernieuwing veranderde de bevolkingssamenstelling van de buurt waardoor de kerk veel te groot en het onderhoud onbetaalbaar werd.
De bouwsom voor de kerk bedraagt in 1926 fl. 411.450
De kerk werd op 20 september 1992 buiten gebruik gesteld en overgedragen aan Stadsherstel Amsterdam, dat het gebouw door architect André van Stigt liet restaureren en verbouwen tot verhuurbare
ruimten voor instellingen. Van 1994 tot en met 2011 huisden onder anderen het Clara Wichmann Instituut en het instituut Aletta (voorheen Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging,
tegenwoordig Atria) in de kerk.
De restauratieopgave betrof, naast toevoeging van ramen en extra vloervelden in het schip en het koor, vooral ook funderingsherstel. De complete ‘ring’ onder de koepel en de kolommen van de middentraverse
waren veel meer gezakt dan de buitengevels. Deze hebben een aanvullende fundering respectievelijk een verstijving door middel van vloerenkoppeling gekregen. De begane grondvloer is in dat stadium vernieuwd
en deels verdiept, met name ter plaatse van het koor waar extra archiefruimte is gemaakt. De ruimtes om de geplaatste ‘tafel’ werden door het plaatsen van tussenvloeren verbouwd tot kleinschalige
kantoorunits, die nodig waren voor een sluitende exploitatie.
De bouwsom was € 2.370.000.
In 2012 laat Stadsherstel de kerk geschikt maken voor het Nederland Philharmonisch Orkest en voor NedPhO Go. Hiervoor worden de architect Kees Spanjers van het bureau Zaanen Spanjers Architecten voor het
interieur, Peutz voor de akoestiek en opnieuw bureau J.van Stigt gevraagd.
In deze tweede ingreep is de in de eerdere verbouwing toegevoegde insteekvloer in de grote koepel weggehaald, zodat een grote oefen- en opvoeringszaal voor het orkest ontstaat. De ruimte is nog extra
vergroot omdat 1 travee van de vloeren bij het koor op alle verdiepingen is gesloopt. De ruimtes grenzend aan de grote zaal zijn foyers en instrumentenbergingen. De overige ruimtes zijn allemaal gericht op
de zaal en zijn kantoren en oefenruimtes. De externe kantoorruimte is met een glazen voorzetpui voor de bestaande pui, extra (akoestisch) gescheiden van de oefen- en uitvoeringszaal van het NedPho. Extern
is een loadingdock toegevoegd waar instrumenten veilig door kunnen worden getransporteerd zonder vocht en temperatuurverschillen. Het interieur van de kerk is hoofdzakelijk in akoestisch en installatietechnisch
oogpunt verbeterd. Zowel voor geluid naar de omliggende gebouwen als naar de omliggende ruimtes zijn achterzetramen, isolerend glas, klankkaatsers en voorzetwanden toegepast.
NedPhO Go is een initiatief van het orkest om klassieke muziek toegankelijk te maken voor groepen mensen (o.a. schoolkinderen) die normaal gesproken niet snel in een concertzaal zullen komen.
De bouwsom ten behoeve van de thuisbasis voor NedPho is € 3.000.000.
Wat er aan de bouw vooraf ging.
Ofschoon de Gerardus Majellakerk niet uit de Indische buurt is weg te denken, werd zij niet ontworpen voor de plaats waar zij nu staat. Haar begin moeten wij elders zoeken en wel aan de rand van de Pijp. De
katholieke zielzorg in deze wijk had haar centrum in de St.Willibrordus buiten de Veste aan de Ceintuurbaan. De stadsuitbreidingen aan de zuidzijde van de stad maakten echter de oprichting van een nieuwe
parochie nodig. In 1917 namen deze plannen vaste vormen aan. De uitvoering ervan werd opgedragen aan de priester C.Nuijen, kapelaan aan de St.Willibrord.
De nieuw benoemde zielzorger ging geestdriftig aan de slag en kwam al spoedig met een voorstel voor het patronaat van de nieuwe parochie: de Divina Providentia ofwel Goddelijke voorzienigheid. Hij lichtte
zijn keuze uitvoerig toe: “In onzen tijd van ongeloof wordt niets zoozeer geloochend als Gods voorzienigheid. Het is niet alleen het socialisme, dat uit de stoffelijke ellende op deze wereld en nu vooral
uit den oorlog opwerpingen smeedt tegen de Goddelijke voorzienigheid, het is niet slechts het protestantisme dat door zijn praedestinatie-leer Gods voorzienigheid miskent, maar het zijn ook vele katholieken,
die hun vertrouwen in Gods voorzienigheid laten varen, zoodat bijvoorbeeld de practijk van het Nieuw-Malthusianisme ook onder katholieken geen zeldzaamheid is. Aan de Goddelijke voorzienigheid moet eerherstel
gegeven worden. Het vertrouwen op God’s voorzienigheid moet verlevendigd worden. Daartoe kan eene kerk, gesticht ter eere van God’s voorzienigheid machtig bijdragen. Het tot stand komen op zich zelf van die
kerk in dezen tijd zal gelden als een tastbaar blijk van die voorzienigheid.” Het voorgestelde patronaat stuitte op bezwaren. Het was geen gangbare titulus liturgicus. Nuyen probeerde het nog met O.L. Vrouwe
van Lourdes en O.L. Vrouwe tot vrijkoop van slaven (Beata Maria de Mercede), maar op aandringen van het bisdom kreeg de nieuwe parochie tenslotte de titel O.L. Vrouwe Koningin des Vredes.
De bouwcommissie kwam op 18 december 1917 voor het eerst bijeen. Een van haar eerste taken was te zorgen voor een voorlopige kerkgelegenheid. Men besloot een drietal panden te verwerven, Ceintuurbaan 192-194
en Ruysdaelkade 193, om daarin een noodkerk en een pastorie onder te brengen. De kerk werd ingericht op de zolder, de pastoor woonde daaronder. In de kerkruimte was een altaartombe met tabernakel en
expositietroon opgesteld van omstreeks 1840. Waar dit altaar vandaan kwam is onbekend, waar het gebleven is ook. De noodkerk werd op 8 december 1918 ingewijd. Op 4 december daaraan voorafgaand was de
parochie officieel opgericht. Inmiddels was een stuk grond gevonden, gelegen bij de Cornelis Trooststraat aan het einde van de Ferdinand Bolstraat.
Wat er hierna precies gebeurt wordt niet helemaal duidelijk uit de notulen van de bouwcommissie, maar Jan Stuyt stuurt al in 1918 verschillende ontwerpen in. Hieruit wordt wel een keuze gemaakt hoewel het
financiële plaatje niet rond is en ook door het bisdom nog geen akkoord wordt gegeven. Een aantal wijzigingen zou ook nog doorgevoerd moeten worden. In 1921 is Stuyt de onderhandelingen met het
kerkbestuur zat en geeft de opdracht terug.
Viel hiermee het doek voor de Vredesparochie, voor de parochie van St.Gerardus Majella in de Indische buurt ging het doek op. De achtergrond van de stichting van deze parochie was dezelfde als die van de
Vredesparochie. Voor de Indische buurt, die zich vanaf circa 1900 begon te ontwikkelen, was de dichtstbij gelegen kerk, de St.Bonifatius aan het Eikenplein te ver weg. Een nieuwe parochie was dus nodig.
Op 3 oktober 1912 ontving priester Gerardus Hogeman, kapelaan aan de St. Annakerk, zijn benoeming tot bouwpastoor voor de nieuwe parochie voor de Indische buurt. Als patroon koos hij zijn eigen naamheilige
Gerardus Majella. Hij richtte een bouwcommissie op, die als eerste taak had om een noodkerk tot stand te brengen. Dit kerkje kwam te staan op de hoek van de Borneostraat en de Sumatrastraat en werd gebouwd
naar ontwerp van de architect P.J.Bekkers. De noodkerk werd op 25 maart 1914 ingezegend. Daags tevoren was de nieuwe parochie officieel opgericht. Het is niet duidelijk wanneer de plannen voor een definitieve
kerk vaste vorm aannamen. In ieder geval moeten Hogeman en zijn kerkbestuur, toen de plannen van Stuyt voor de Vredeskerk niet doorgingen, hun oren hebben gespitst. Een volledig uitgewerkt en bestekklaar
kerkontwerp dat voor de Majellaparochie bruikbaar zou zijn, lag daar zo maar voor het grijpen. Heeft het kerkbestuur Stuyt benaderd om een plan en heeft hij het op zijn onuitgevoerde ontwerp gewezen, of
kwam het kerkbestuur pas bij hem, nadat het van het Vredeskerk-debâe;cle had gehoord? In ieder geval toonde Stuyt zich genegen zijn plan voor de Majella-parochie aan te passen. Aanpassen is een groot
woord; aan het ontwerp werd vrijwel niets gewijzigd. Wel werd de situering geheel anders. Aanvankelijk moet men voornemens zijn geweest om de nieuwe kerk op te trekken op een terrein aan de Sumatrakade,
maar het werd tenslotte het Obiplein en Ambonplein.
Moord in de Gerardus Majella
Op 29 maart 1929, op Goede Vrijdag, gebeurt er tijdens de bouw van de RK Gerardus Majellakerk aan het Ambonplein een vreselijk ongeluk. Leidekker Leendert Arkenbout stort tijdens het werk uit de toren van de
kerk naar beneden en blijft ter plekke dood. In eerste instantie denkt men aan een ongeluk, maar langzamer maar zeker beginnen geruchten de ronde te doen dat hier sprake is van moord. Zo blijkt de Haagse
patroon van de leidekker, de van geboorte Duitse 46-jarige J.G. Maring, een levensverzekering van maar liefst fl. 50.000 te hebben afgesloten op het leven van de werknemer, die tevens compagnon was. Deze
verzekering wordt uitbetaald, maar als Maring op de opvolger van de jammerlijk omgekomen knecht direct een nieuwe levensverzekering wil afsluiten, ditmaal ter hoogte van enige honderdduizenden guldens,
begint men ten kantore van het levensverzekeringsbedrijf ernstig wantrouwen te koesteren. Begin november 1930 komt het tot een arrestatie.
De verdachte wordt geruime tijd vastgehouden, maar hij ontkent voortdurend en met verontwaardiging. Het lijk van de omgekomene wordt daarom opgegraven en overgebracht naar het Wilhelmina-Gasthuis voor nader
anatoom-pathologisch onderzoek. De uitslag van de lijkschouwing laat even op zich wachten, maar de verdenkingen tegen Maring worden ook daarbuiten steeds sterker, ook vanwege ernstig bezwarende verklaringen.
Er zouden namelijk grote spanningen tussen de beide compagnons bestaan hebben. Dan wordt de uitslag van de autopsie bekend: de schedel van Arkenbout is met een leidekkershamer ingeslagen, alvorens hij naar
beneden is gevallen.
Maring tracht nu de schuld te schuiven op meesterknecht W.H.Wessendorp, maar doet dat op een wel zeer onhandige wijze, namelijk door in het Amsterdamse huis van bewaring een briefje in een stuk brood te
verstoppen en dat te overhandigen aan een medegedetineerde, met het verzoek een valse getuigenis af te leggen tegen W. Dit briefje wordt echter onderschept door een oplettende bewaker.
Zeer bezwarende feiten komen in de rechtzitting boven tafel tegen de nog steeds agressief ontkennende verdachte. Zo zijn boven in de koepel bloedsporen van Arkenbout aangetroffen door hoofdinspecteur J.F.
van Slobbe. Na beschuldigingen van meesterknecht Wessendorp aan zijn adres, komt verdachte nu met een nieuwe verklaring, waarbij hij meldt dat hij zelf getuige is geweest van een gevecht in de koepel tussen
Arkenbout en Wessendorp, waarbij de laatste de eerste de hersens ingeslagen zou hebben. Wessendorp zou hem ernstig bedreigd hebben en daarom had hij deze versie niet eerder bekend gemaakt. De rechtzaak
sleept zich voort, want nog steeds niet kan met zekerheid de schuld van de heftig ontkennende verdachte worden vastgesteld.
Dan maakt Maring een tweede ernstige fout: in een alweer onderschepte brief uit de gevangenis, ditmaal aan zijn zoon, vraagt hij om getuige Wessendorp, woonachtig in ‘s-Hertogenbosch, met een pistoolschot om
het leven te brengen en bij diens lijk een vervalste zelfmoordbrief te leggen. Het net sluit zich nu om de verdachte. De Openbaar Aanklager eist eind oktober 1931 levenslang. De straf wordt door de rechtbank
toegekend. De verdachte roept uit: “Al eist de rechtbank duizend jaar, ik ben onschuldig! en de moordenaar loopt vrij rond.” Deze uitroepen herhalend wordt hij door de veldwachters weggevoerd.
Maring gaat in hoger beroep maar wordt opnieuw tot levenslang veroordeeld. In juli 1932 wordt hij naar Leeuwarden overgebracht om zijn straf uit te zitten.