Naam: Bolwerk Sloten
Adres: Marnixstraat
Bouwjaar: ca.1658
Opdracht: Gemeente Amsterdam
Het bolwerk Sloten is het eerste bolwerk van de vierde uitleg die omstreeks 1658 begint. Ook dit bolwerk is nog gelegen aan de huidige Marnixstraat tussen Leidsekade en Leidseplein. Voor het bolwerk
lag de Overtoomse Vaart en de weg naar het dorp Sloten, waarnaar het bolwerk werd genoemd.
Volgens Daniël Willink stond er op dit bolwerk een galg speciaal voor soldaten die zich schuldig hadden gemaakt aan een misdrijf.
Vanaf het bolwerk kon men in de nacht van 13 augustus 1754 goed zien hoe de Franse Schouwburg aan de Overtoom afbrandde. De brandwachten die het vuur wilden blussen, stonden voor een afgesloten
Leidsepoort te wachten op de sleutels, welke eerst ’s morgens werden gebracht.
Op het bolwerk kwam in 1661 de standerdmolen De Liefde, die als korenmolen dienst deed, te staan. De molen werd hiervoor 65 meter verplaatst en heeft een eeuw dienst gedaan. Toen werd ze
omstreeks 1765 vervangen door een stellingmolen met dezelfde naam, welke gebouwd is door Jacobus van Ommeren en Theodorus Hogeboom. Voor transport over water lag er vanaf de Lijnbaansgracht
een sloot tot (in?) de molen.
Joseph Wenning kocht op 16 november 1778 de moutmolen met huizinge en tuinen op het bolwerk Sloten van de Erven Gerrit Blonck en zijn echtgenote Jacoba van Alphen. Hij maalde er tot 1801.
Op de 1ste april van dat jaar wordt Joseph begraven op het Heiligewegs- en Leidsche Kerkhof. Zijn weduwe Maria de Vree voert daarna, tot zeker 1807, het bewind.
Met het verwijderen van de stadswal in 1870 kwam er, met de verkoop van het terrein en de opstallen aan de firma Ketjen, ook een einde aan het bestaan van de molen. Ketjen was geen onbekende op het bolwerk. Al in april 1835 was door Gerhard Tileman Ketjen, die in de Warmoesstraat een winkel in drogerijen en verfwaren had, samen met zijn vennoten J.L.Jarman en notaris B.Tideman, hier de zwavelzuurproductie gestart. Af en toe ging hierbij wat fout, zoals in 1855 toen een grote wolk zwaveldamp ontsnapte. Molenaar J.H.Siewe van molen De Liefde schreef namens de verontruste buurtgenoten een brief aan de Gemeenteraad. Hierin drong hij aan op een onderzoek, waarbij hij aanvoerde dat alle in de omtrek van de fabriek staande planten en bomen waren gedood en dat hij vreesde dat de ‘verpestende lucht’ nadelig voor de gezondheid zou zijn. Uit onderzoek bleek dat de bomen niet dood waren, maar ‘slechts’ ontbladerd. Aangetekend werd dat Ketjen wel een hogere schoorsteen moest oprichten. De acht meter hoge gemetselde schoorsteen werd verhoogd met een ijzeren pijp van twee meter.
De molenaar was hiermee niet tevreden. De ijzeren pijp was slechts 25 centimeter zodat hij spoedig door roet verstopt moest raken, “waarvan eene uitbranding het gevolg is, waardoor de molen
in brand kan geraken”. Gedeputeerde Staten, ingeschakeld door het gemeentebestuur, gaf Ketjen in juli 1856 de opdracht binnen drie maanden een stenen schoorsteen te laten maken van 25 meter
met een doorsnee van 50 centimeter.
In 1881 werd de fabriek verplaatst werd naar het einde van de Overtoom, omdat de ze in de weg stond voor de aanleg van de Marnixstraat en het doortrekken van de Leidsegracht naar de
Buitensingel.
Tot die tijd werd dit deel van de schans ook wel Trapjesschans genoemd, omdat de weg langs het bolwerk uitliep op een stenen trap, waarmee het Leidseplein bereikt werd. Achter de
Stadsschouwburg was toen een overkluisde doorvaart tussen de Buitensingel en Lijnbaansgracht, een hindernis die met trappen genomen moest worden.
Bronnen:
wikipedia.nl
www.molendatabase.nl
De molens van Amsterdam, G.J.Honig, 1929
De Amsterdamse Schans en de Buitensingel, J.van Eck, 1948
www.bolwerken.amsterdam.nl