Het initiatief tot de stichting van het Gebouw van Barmhartigheid kwam van de ongehuwde Cornelia Elisabeth Occo (1692-1758), de oudste dochter van Jan Lucasz
Occo en Maria Agnes Barbon. Met het kapitaal dat zij door vererving had gekregen, moest Cornelia in haar onderhoud voorzien. Maar met een goed gevoel voor
kapitaaltransacties en de juiste (familiaire) contacten in de internationale financiële wereld wist zij een succesvol belegster te worden. Een uitvoerige
correspondentie in haar persoonlijk archief legt getuigenis af van de levendige handel in wissels, loterijbriefjes, aandelen, obligaties en ook diamanten.
Daarnaast nam ze deel in de Compagnie des Indes en had beleggingen in verschillende landen.
Behalve deze materiële activiteiten heeft Cornelia gedurende haar leven ook altijd veel aandacht voor liefdadigheid en armenzorg getoond. Het is duidelijk
dat dit voor een belangrijk deel door het meer aardse werk mogelijk is geworden. Naast haar hulp bij leven werden in haar testament het R.K.Armenkantoor, het
Sint Pietersgasthuis en het Jongens- en het Maagdenhuis te Amsterdam en het Armenhuis te Leiden nadrukkelijk bedacht. En zij had in haar testament van 1752 de
bepaling opgenomen dat er een Gebouw van Barmhartigheid moest worden gebouwd.
De bouw mocht echter niet eerder dan 15 jaar na haar overlijden een aanvang nemen om op deze wijze te zorgen dat allerhande beleggingen zo gunstig mogelijk te
gelde konden worden gemaakt. Zo duurde het tot 1774, voordat de eerste steen voor het gebouw door haar achternicht Maria Gillès kon worden gelegd. Drie jaar
later stierf het geslacht met de vrijgezel Lucas Pompejus Occo (1700-1777) uit.
Het Huis van Barmhartigheid was in 1781 gereed en bestemd, zoals dat werd beschreven 'voor 33 arme weduwen zonder kinderen, of armen vrijsters boven de 50 jaren
oud, van Roomse Religie met preferentie van Burgers van Amsterdam voor vreemdelingen'. Zij kregen 'gratis inwoning, turf, boter en kaas, medische verzorging
en medicijnen bij ziekten’. Wat van de revenuen uit de kapitaalsbeleggingen, na aftrek van belastingen en onderhoud, overbleef, kwam ook nog eens ten nutte
van de bewoners. Cornelia had het maximaal aantal inwonende vrouwen op 33 gesteld. Een aantal dat waarschijnlijk is gebaseerd op de christelijke getallensymboliek,
verwijzend naar het aantal levensjaren van Christus.
Gezien de omvang van het gebouw en het beperkte aantal bewoners was het, vergeleken met andere 18de-eeuwse stichtingen, een relatief luxueuze instelling. Het
bevatte namelijk geen grote woon- en slaapzalen zoals bijvoorbeeld het naburige Lutherse Diaconiehuis of het Werkhuis, maar uitsluitend woningen voor telkens
één of hooguit twee vrouwen. Een toeschouwer merkte in 1781 al op dat het complex 'zeer commodieus is betimmert'. De cijfers onderstrepen dit.
Omgerekend beliepen de stichtingskosten per bewoner van het Diaconiehuis of het Werkhuis ongeveer vijfhonderd gulden, terwijl dit voor het Occo Hofje niet
minder dan veertienhonderd gulden was.
In het Oudezijds Heeren Logement werd op 9 oktober 1769 een perceel van 146 bij 100 voet 'op de nieuwe uijtgegeeven erven op het Weespervelt' aangekocht.
Hier verrees het negen vensters brede gebouw. De gevel met middenrisaliet valt op tussen de smalle verticale gevels van de naastgelegen grachtenhuizen.
Jan Luyten heeft niet alleen de tekeningen voor dit hof getekend, hij nam ook zelf de bouw aan voor de som van fl. 56.000. En volgens het bestek diende hij er
voor te zorgen dat het gebouw 'in uijterste Deftigheijd en Perfectie' werd opgetrokken. Luyten had een statig maar wat sober gebouw in een symmetrische
Lodewijk XVI-stijl ontworpen. De middenrisaliet, de vooruitspringende middenpartij, wordt bekroond met een driehoekig fronton, waarin de adelaar uit het wapen
van de Occo's in natuursteenreliëf is uitgebeeld. De ingang van het Occo-hofje wordt gemarkeerd door een stoep met vijf treden en de leuningen van de
stoep in rococo-stijl eindigen in een adelaarskop. Achter de ingang is een ruime binnenplaats waar oorspronkelijk een arduinstenen pomp stond.
Luyten had oorspronkelijk op de begane grond zes blinde vensters in het gebouw opgenomen, waardoor de voorzijde van het hofje een massief en gesloten karakter
kreeg. Pas in 1964 zijn de vier buitenste blinde vensters in echte ramen veranderd. In de vorm van een carré liet Luyten achter de voorgevel in slechts
één bouwlaag de huisjes optrekken. Het geheel omsloot een binnentuin met twee bleekveldjes. Hierop kwamen alle woningen uit. Via een poortje in de
achterbouw konden de bewoners een tweede tuin bereiken, die tot aan de percelen van de Nieuwe Kerkstraat doorliep. Daar was een aparte moestuin met fruitbomen
aangelegd 'tot verkwikking en voedsel der inwoonsters'.
In 1816 werd, als geschenk van de douairière Roest van Alkemade, een kapel aan het hof toegevoegd toegewijd aan de heilige Elisabeth. Door de bouw van de kapel
in een aantal kamers verloren gegaan en vanwege de gewijzigde normen voor woningen was tegen het einde van 19de eeuw een vergroting van het hofje en een verbetering van de
huisjes noodzakelijk. Tot die tijd waren er 22 woningen, voorzien van bedstede(n), provisiekast en schoorsteen, waarin ongeveer 34 vrouwen woonden.
In 1893 startte een vernieuwing. Aan de voorgevel werd niets veranderd maar de achterzijde werd daarentegen ingrijpend gewijzigd. Volgens de voorgelegde
tekeningen van architect J.H.Hendrix werd vrijwel de gehele driezijdige achterbouw weggebroken en werden de twee zijvleugels verlengd en van een verdieping
voorzien.
‘Gods zegen lei den grond, en de Barmhartigheid
van Occo heeft den schat tot deezen bouw gegeeven
Maria Gilles heeft den eersten steen geleid
nu kan hier maagd en weeuw gerust en vreedzaam leven’.
Het hof moet nu onderdak kunnen bieden aan minstens 50 dames van 50 jaar of ouder.
Regelmatige renovaties in de 20ste eeuw zorgden voor centrale verwarming en warmwatervoorziening
Begin jaren 60 wordt het pand op 92, een huis met 18de eeuwse klokgevel, bij het hof getrokken en voorzien van een gemeenschappelijke bewonersruimte.
In 1973-75 heeft een restauratie van de buitenzijde plaats gehad naar tekeningen van architect J.van Stigt.
Midden 1990 komt de binnenzijde opnieuw aan de beurt en wordt voor 2 miljoen gulden het hofje, de kapel en het huis op 92 geheel gerenoveerd. De 34
huisjes veranderen in 25 moderne woningen. Deze verbouwing werd uitgevoerd door aannemer Kneppers op basis van tekeningen van architect Geusebroek. Op 29 juni
1991 was een en ander gereed en heeft burgemeester Van Thijn het hof heropend.
Als dank voor de ondervonden steun van de gemeente schonk de familie Gillès de Pélichy een authentiek oorkonde van 1552 uit het familiearchief
waarin een verre voorvader van de stichteres van het hofje, Sybrant Pompejus Occo als schepen van Amsterdam optreedt.
In de aanwezige regentenkamer bevindt zich een uitgebreide portrettengalerij.