Weeskinderen
Klik op een foto voor een grote afbeelding en meer info.
Lauriergracht 116, Luthers weeshuis Lauriergracht 116, Luthers weeshuis

Wezen zijn er altijd geweest
In de middeleeuwen en op het platteland tot in de vorige eeuw werden weeskinderen meestal door de overheid of de kerk bij particulieren uitbesteed. Dat werd onderhands geregeld of er was een openbare aanbesteding. Tijdens een veiling in een herberg of pastorie, werden de kinderen op een rij werden gezet en de omstander die het minste kostgeld vroeg, dus de laagstbiedende, mocht hen mee naar huis nemen. Een zeer vroege variant van gezinsverpleging! In de 15de en 16de en met name in de 17de eeuw ging men er in de meeste steden echter toe over weeskinderen op te vangen in speciale inrichtingen.
Pestepidemieën
Weeshuizen waren nodig omdat Amsterdam groeide van 30.000 inwoners in 1585 tot 115.00 inwoners in 1630. In de jaren daarna woedden enkele pestepidemieën die duizenden slachtoffers maakten. Voeg hierbij de Engelse zeeoorlogen en de voortdurende armoede van het gewone volk tijdens de Gouden Eeuw en het is duidelijk dat er grote aantallen wezen moesten worden gehuisvest. De overheid kon het wezenprobleem niet aan en stimuleerde religieuze groepen tot het stichten van weeshuizen. Het onderhouden van een weeshuis vormde een symbool voor de voortreffelijkheid. Daarbij kon het de kinderen ervan weerhouden om over te stappen naar een ander geloof.
Kinderen in het gareel houden
In het begin van de 19de eeuw was er geen sprake van maatschappelijk werk. Er was alleen maar armen- en wezenzorg dat meestal werd uitgeoefend vanuit kerkelijke en particuliere liefdadigheid. Wanneer er niet voor ouderloze of aan hun lot overgelaten kinderen werd gezorgd, dan werden zij door armbesturen of diaconieën zo voordelig mogelijk uitbesteed aan gezinnen. Omdat er volop huisindustrie was, kon men daar goedkope werkkrachten gebruiken. Controle op de behandeling van de kinderen was er niet. De gestichten, vooral de grotere, waren niet veel meer dan opbergplaatsen voor kinderen. In het Aalmoezeniershuis 'borg' men 2000 kinderen op. Van gestichtsopvoeding, gericht op het individuele kind, kon men nauwelijks spreken. De kinderen moesten in het gareel worden gehouden, de straffen waren hard. Bij de overheid kwamen klachten binnen over misstanden in weeshuizen, men had kritiek op de opvoeding. Ook de situatie van kinderen in gevangenissen was niet benijdenswaardig.
Opvangen en bewaren van kinderen is een vak
In de Middeleeuwen werd het door begijnen uitgeoefend. Later komen verwaarloosde kinderen in weeshuizen terecht. Van daaruit worden ze in textielfabrieken en dergelijke te werk gesteld. De kinderen worden vaak ook op andere manieren slecht behandeld en zelfs mishandeld. In de betere standen werden voor het grootbrengen van kinderen, afhankelijk van de welstand, een baker en als het kind anderhalf jaar is, een meid aangesteld. Het speelterrein was daarmee beperkt tot de keuken. Omdat die gevaarlijk was kregen de kinderen een zwaar 'keurslijf' aan en soms werd het mutsje opgevuld tot een soort valhoedje. De baby's waren zo fors ingebakerd dat men ze gewoon aan een haak aan de muur kon hangen. Men beweerde wel dat ze in geval van brand over het huis heen gegooid moesten kunnen worden.
Andere ideeën over opvoeden
Vanaf 1850 is er door wetgeving geleidelijk verandering opgetreden. Opmerkelijk is ook de toenemende invloed van pedagogische directies die het belang van de individuele opvoeding benadrukten. Besturen en directies kregen te maken met de veranderende ideeën in de samenleving, met het 'marktmechanisme' van teruglopende bezetting en een overheid die de tekorten niet aanvulde. Daarnaast ontstonden 'moderne' gestichten die het soms beter deden dan de bestaande.
Van opvangen naar opvoeden
In 1905 werden de Kinderwetten aangenomen. Er ontstond een Voogdijraad die het opvoedingsbelang van kinderen moest waarborgen. In 1921 werden de Kinderrechter en de Ondertoezichtstelling ingevoerd. Tot ongeveer 1950 bleven de inrichtingen geïsoleerde organisaties die zo modern waren als het bestuur of de directie toelieten. Men gaat na verkregen rijksgoedkeuring over tot verzorging en opvoeding van voogdijkinderen. We zien dat veelal eerder naar voren gebrachte ideën algemeen erkend raken: ontplooiing van de eigen persoonlijkheid, vermijden van hospitalisatie, bevorderen van gezinssfeer, coëducatie, contacten buiten bevorderen en differentiatie van aanpak.
Huiszittenmeesters
De zorg voor onverzorgd achtergebleven wezen was oorspronkelijk opgedragen aan de zogenoemde 'Huiszittenmeesters'. Dat waren gegoede burgers die alle mogelijke vormen van sociale ondersteuning voor armen en wezen op zich namen. Deels deden zij dat uit religieuze overwegingen. De eerste weeshuisjes staan in Amsterdam tussen Rokin en Kalverstraat en bieden plaats aan zeven of acht kinderen. De voorganger van het Burgerweeshuis werd rond 1520 door een aantal gegoede burgers opgericht. De inrichting was uitsluitend bestemd voor kinderen van Amsterdamse poorters. Vondelingen en kinderen van arme mensen werden er niet opgenomen. Het weeshuis aan de Kalverstraat 71 was 1524 voltooid.
Het motto was: 'daer inne schamele arme Wees-kinderen onderhouden werden bij hantreyckinge van goede menschen"
Het weeshuis bekostigde alles uit de opbrengst van belastingen, loterijen en collecten Men verhuurde grond aan touwslagerijen of lijndraaierijen. Ze deelden ook de winsten van de schouwburg, verhuurden stadsvuilnisvaten en zo meer. Daarnaast verkreeg het weeshuis na de Alteratie inkomsten uit het belangrijke eigen huizen- en grondbezit. Zoals de Kapel ter Heiliger Stede, nu Nieuwezijds Kapel, de beschikking over de inkomsten van het rijke Karthuizerklooster kreeg. Maar in 1553 loopt het uit de hand wanneer het aantal kinderen in een dergelijk huis uitgroeit tot wel tweehonderd. Daar is het huis te klein voor en het geld is op. De kinderen zullen het huis moeten verlaten 'tenzij dat het bij mijnheeren de Burgemeesteren werckelicke hulp ende assistentie gedaen werdt.'

Meer lezen:
Kalverstraat 71
Lauriergracht 116

Voor het laatst bewerkt: