Bolwerk Slotermeer
Klik op een foto voor een grote afbeelding en meer info.
bolwerk slotermeer bolwerk slotermeer

Naam: Bolwerk Anjelier, Bolwerk Slotermeer
Adres: Marnixstraat
Bouwjaar: 1614
Opdracht: Gemeente Amsterdam

Het bolwerk Anjelier, na 1641 bolwerk Slotermeer genoemd, werd in 1613 aangelegd, maar slecht onderhoud zorgde al snel voor een verzakkende stadswal. In 1672 werd de muur in allerijl gerepareerd en de wal met zachte rode baksteen verstevigd, zonder deze met gewelfbogen in de wal te verankeren. Hierdoor hoefde men niet de hele stadswal af te graven, wat veel tijd scheelde. Minstens zo belangrijk; het hielp genoeg tegen de verwachte aanval van Frankrijk. Twee eeuwen later bleek de muur door uitwaartse druk van de aarden wal ongeveer 40 centimeter richting Singelgracht geduwd.
Het bolwerk Anjelier lag in het verlengde van de Anjeliersstraat. Ten westen van de stad lag het Slotermeer. Het meer is voor 1644 drooggelegd. Vanaf dat moment werd de naam gewijzigd in bolwerk Slotermeer.
In 2004 zijn aan het Marnixplein de restanten van de courtine uit 1613 tussen de bolwerken Karthuizer en Slotermeer opgegraven. Een courtine (of gordijn) is een hoofdwal die 2 bolwerken met elkaar verbindt.
Philips Jansz Schabaelje woonde op het eind van de 16de eeuw te Zoutelande in Zeeland. Hij had drie zonen Dirck, Jan en Pieter. Jan Philipsz Schabaelje en zijn broer Dirck Philipsz Schabaelje waren grutters op de Gortmolen. Beide broers kwamen rond 1612 uit Walcheren en waren allebei zowel schrijver als molenaar. De Gortmolen op het bolwerk Anjelier werd in 1614 gesticht door Dirk Philipsz. Schabaelje (Gorter) (circa 1590-voor 1633) en zijn echtgenote Brechtje Cornelis en omvatte een werkhuis, woonhuis, loods, schutting en beplanting. Zij huurden de molenwerf tegen een huurprijs van fl. 37,- per jaar. Broer Pieter Philipsz Schabaelje had in 1638 de nieuw gebouwde grutmolen ‘op 't bolwerck aen de Nieuwe St. Anthonispoort’ in bezit. Brechtje Cornelis was de weduwe van Dirck en hertrouwde in Zeeland. Nadat zij opnieuw weduwe werd, keerden zij en haar zoon, Cornelis Dircksz Schabaelje, terug naar Amsterdam en werden grutters op de molen op het bolwerk Rysenhoofd.
Brechtje Cornelis had haar helft van de molen al in 1617 verkocht aan Willem Allertsz (Gorter). Hendrick Willemsz kocht een helft van de molen van zijn vader Willem Allertsz (Gorter) in 1625: ‘de helfte van den windmolen genaemt de gortmolen staende op 't bolwerck tegensover d'angeliersstraet met de halve huysinghe, halve schuyt ende vorder aencleven van dien" plus 1/2 van de windrechten’. Dezelfde dag verkocht Jan Philipsz Schabaelje de andere helft ‘van een wintmolen genaemt de Gortmolen’ aan Claes Thomas, cuyper. Aansluitend verhuisde Jan Philipsz Schabaelje naar Alkmaar om doopsgezinde leraar (predikant) te worden.

bolwerk slotermeer bolwerk slotermeer

In 1636 verkreeg Claes Cornelisz. het windrecht. Een volgende eigenaar was Cornelis Douwesz. Vinck die de molen per 1 mei 1687 voor fl. 2800,- verkocht aan Hermanus Gosinck, brouwer in de Hooiberg aan de Nieuwezijds Voorburgwal en de 30-jarige zoon van Jan Harmensz Gosinck, de brouwer uit de Eenhoorn. Hij breidde met de aankoop van molen De Gortmolen en annexen in 1687 zijn bedrijf uit. Op 30 september 1687 volgde de officiële overdracht. Omdat de molen op stadsgrond stond, moest de eigenaar jaarlijks fl. 52.- huur opbrengen aan het Aalmoezeniersweeshuis en daarenboven moest hij aan de stad nog fl. 3,- windrecht betalen. Voortaan werd het mout voor brouwerij De Hooiberg dus weer op een eigen molen gemalen en waarschijnlijk gebeurde dit ook wel voor andere brouwerijen, waarvan slechts enkele, en dat pas in de 18de eeuw, een eigen molen hebben gekregen. Molen De Gortmolen werd hernoemd naar molen De Hooyberg. Tenslotte wist Hermanus Gosinck nog van Pieter Steen, de meester in de lijnbaan het Klein Speeljacht, die aan de voet van het bolwerk lag, permissie te krijgen tot het oprichten van een schuitenhuis aan de Baangracht, zodat het vervoer van het meel van molen naar brouwerij op eenvoudige wijze per schuit kon geschieden.
Op 17 november 1695, toen alles geheel was afbetaald, vond voor notaris Johannes Backer een verrekening plaats tussen Hermanus Gosinck en zijn moeder, Aeltje Smit, die intussen weduwe was geworden. De gemeenschap van brouwnering, die tussen hen beiden had bestaan, zou ophouden en de brouwerij en moutmolen met alles, wat daartoe behoorde, aan Hermanus komen. Ook granen, bieren, alle uitstaande schulden in boeken en in obligaties, alle meubilair, ja zelfs al het goud en zilver zou hij krijgen. Daartegenover zou hij zijn moeder een som van fl. 16.000.- geven, die hij, zolang zij leefde, op rente van 4% zou mogen laten staan. Na haar dood zou hij fl. 8000.- aan zijn zuster uitkeren en ook de helft van enkele huizen in de Tuin- en Vinkenstraat.
De weduwe Gosinck sleet haar laatste levensjaren bij haar zoon in de brouwerij De Hooiberg en werd van hier op 12 november 1697 in de Oude Kerk begraven. Kort daarna, op 11 oktober 1698, ondertrouwde de 45-jarige vrijgezelle Hermanus met Quirina Maria van Heyningen uit Rijnsaterwoude. Toen het echtpaar op 31 augustus 1699 voor notaris Wijmer hun testament maakte in het huis op de Nieuwezijds Achterburgwal naast de Hooiberg, lag zij in het kraambed. De kuipers van de brouwerij, Gerrit Camphuysen en Adam Tuyn, traden op als getuigen.

bolwerk slotermeer molen de hooiberg

Een volgende eigenaar van molen/brouwerij De Hooiberg was Hendrik Burger die de molen in 1731 verkocht aan Theodorus Fries (1683-1750). Theodorus Fries, getrouwd met Cornelia de Clerq, was koopman op de Oostzee en ging in 1727 op grootse wijze failliet, met een schuld van ruim 274.000 gulden, in die tijd een gigantisch bedrag. Hij sloot een akkoord met zijn schuldeisers, waaronder De Clercqen, leden van zijn schoonfamilie, en beloofde hen 10% terug te betalen. Er was dus een tekort van bijna een kwart miljoen! Ondanks zijn faillissement kocht hij in het voorjaar van 1731 voor 70.000 gulden de brouwerij De Hooiberg aan de Nieuwezijds Voorburgwal, met alle toebehoren, waaronder een mouterij. Hij was niet in staat de koopsom te voldoen, maar verklaarde voor de schepenen dat hij de vorige eigenaar de eerstkomende vijf jaar 5000 gulden per jaar zou betalen, daarna indien hij dat wilde een groter bedrag. Vervolgens leende hij, andermaal, van zijn schoonfamilie grote bedragen, waaronder van zijn schoonmoeder Cornelia Block, weduwe van Pieter de Clercq, liefst 30.000 gulden en van zijn zwagers Pieter en Laurens de Clercq ieder 7.500 gulden.
Theodorus ging er van uit dat de brouwerij hem enorme winsten ging opleveren en legde hierop vooruitkopend op het bolwerk aan de westkant van de molen een lusthof aan, dat zijn weerga in Amsterdam niet zou kennen, met speelhuizen, fonteinen, beelden, grotwerken enz. De tuin zou Brouwersrust hebben geheten.
Ondanks al zijn optimisme waren er al vanaf 1736 tekenen van financiële problemen. Steeds wist Fries geld te lenen, niet alleen op zijn eigen naam, maar ook op naam van zijn vrouw. In februari 1743 was de geldnood echter zo nijpend, dat hij zelfs verschillende voorwerpen van zilver ging belenen bij een familielid. Maar ook dit bood geen soelaas en later dat jaar ging Fries voor een tweede maal failliet. En weer bleven vele schuldeisers achter, met een totale vordering van ruim 225.000 gulden. En opnieuw waren daarbij leden van zijn schoonfamilie, waaronder Cornelia Block met haar zuster Sara Block, samen voor liefst fl. 86.665,-. Aan zijn eigen echtgenote Cornelia de Clercq was Fries 40.000 gulden schuldig, het gehele bedrag dat zij bij haar huwelijk van haar vader had meegekregen. De brouwerij en alle opstallen op het bolwerk werden, met toebehoren, geveild. Maar daarmee kon slechts een deel van de schuld worden voldaan. Het al eerder verkochte zilver en de geveilde meubelen wist Cornelia Block voor haar dochter terug te kopen. Theodorus was inmiddels uitgeweken naar Vianen, een beruchte vrijplaats, waar allen die zich aan de justitie wilden onttrekken een toevlucht zochten. Hier is hij overleden.

bolwerk slotermeer lusttuin bolwerk slotermeer lusttuin molenveiling

Omstreeks 1750 is de molen versleten en aan vernieuwing toe. De vergunning tot verbouw van de wipstellingmolen tot achtkante bovenkruier werd verstrekt in 1750 maar de verbouwing was niet eerder dan 1753 afgerond. De molen was nog altijd bedoeld als korenmolen en moutmolen en is als zodanig tot 1856 in gebruik gebleven. Uit de bijschriften van tekeningen van Reinier Vinkeles uit 1770 blijkt dat dan brouwer F.L.Harderwijk eigenaar is van de molen. Archiefstukken uit 1783 laten zien dat Fredrik Johannes Harderwijk 13/256 deel van een dubbel pakhuis, twee woonhuizen en erven koopt van de erven Nicolaas van Dijk. In 1856 stootte de brouwerij de molen af via een openbare verkoping waar ook de lusthof op bolwerk Slotermeer bij hoorde.
In 1867 besloot de Amsterdamse gemeenteraad dat de molen moest verdwijnen. De molen mocht nog tot 31 augustus 1871 blijven bestaan in verband met verplaatsingsplannen en misschien is de molen toen wel naar Friesland verhuisd. In het tijdschrift De Utskoat (1994), wordt geschreven over de molens van Gerkesklooster-Stroobos, onder meer over een koren- en pelmolen van Popke Drieuwes Kooi. Hij had in maart 1871 toestemming gekregen voor de bouw van een koren- en pelmolen die De Hooiberg werd genoemd, een naam die in die tijd en voor die regio uiterst onwaarschijnlijk is. Deze molen is zeer aannemelijk uit Amsterdam afkomstig, want was hier in 1872 verdwenen. Eind 1889 brandde de molen af.
Gaan we nog even terug naar brouwerij De Hooiberg die de molen haar naam gaf. De brouwerij was aan het eind van de zestiende eeuw opgericht en had zeker vanaf het begin van de achttiende eeuw tot de belangrijkste brouwerijen van de stad behoord. In de jaren tachtig van die eeuw was De Hooiberg de grootste bierfabrikant van Amsterdam. In 1784 leverde men bijvoorbeeld ruim 18% van al het in Holland gebrouwen bier. Ook in het begin van de negentiende eeuw wist De Hooiberg zijn leidende positie te handhaven. Over De Hooiberg werd in 1856 gemeld dat die brouwerij na enkele aanpassingen, ’nu geheel door stoom wordt gedreven en alzoo eenig in hare soort hier te lande kan genoemd worden’. In 1863 kocht Gerard Adriaan Heineken deze brouwerij De Hooiberg tussen Nieuwezijds Voor- en Achterburgwal bij de Molsteeg waarvan de molen toen al was verkocht. Gerard was daarvoor al werkzaam in het bedrijf. In 1873 doopte hij de brouwerij om in Heinekens Bierbrouwerij Maatschappij.In 1886 werd de Amsterdamse brouwerij vervangen door nieuwbouw op de hoek van de Stadhouderskade en de Ferdinand Bolstraat.

Meer lezen:
Amsterdam ommuurd (muren, poorten en bolwerken)
Bolwerk Rijkeroord
Zaagmolenpoort

Voor het laatst bewerkt:

Bronnen:
wikipedia.nl
Rosmolens in Amsterdam 1519-1919, mr.J.H.van den Hoek Ostende
Stadsarchief Amsterdam Transportakten voor 1811
Piet Visser, Broeders in de geest. De doopsgezinde bijdragen van Dierick en Jan Philipsz. Schabaelje tot de Nederlandse stichtelijke literatuur in de zeventiende eeuw. 2 dl. Deventer, 1988
molendatabase.nl
Amstelodamum
molenwereld.com
genealogie De Clerq