Naam: Zaagmolenpoort
Adres: Marnixstraat (ca.201-203)
Bouwjaar: 1630
Opdracht: Stad Amsterdam
De Zaagmolenpoort was één van de acht Amsterdamse stadspoorten die bij de derde en vierde uitleg werden aangelegd. De Zaagmolenpoort die deel uitmaakte van de vestingwerken van de Derde Uitleg was één van de kleinere stadspoorten. De naam van de Zaagpoortbrug (Marnixplein-Frederik Hendrikplantsoen) en Zaagmolenstraat herinneren aan de poort. De poort lag aan de toenmalige schans, tussen de huidige Marnixstraatt ter hoogte van huisnummer 201-203. De poort was aan de stadszijde met een ophaalbrug verbonden met de tegenover liggende Gieterstraat, vernoemd naar 't Giethuis, een stadsgeschut- en klokkengieterij die hier van 1614 tot 1821 stond. De poort, voorzien van een wachthuisje met klok, werd in 1630 aangelegd onder de stadswal met een houten brug voor de molenaars en het personeel van de vele zaagmolens die hier omstreeks die tijd tussen stadswal en Kostverlorenvaart waren gebouwd. In 1672-1673 was de poort tijdelijk gesloten en dichtgemetseld en de brug gesloopt om de stad te beschermen tegen het naderende Franse leger. De brug was tijdelijk vervangen door een pontje. Toen het gevaar in 1673 geweken was werd de poort heropend en de brug in ere hersteld.
In de 18de eeuw werd een lijnbaan bij de poort als stedelijke vuilnisbelt (asbelt) in gebruik genomen, de aanloop tot klachten over hygiëne. In 1836 was het zover. De klachten kwamen van het
Stoockhuys van apotheker d’Ailly bij de Zaagmolenpoort. Hij gaf aan dat de stank onaangenaam was en het aantal vliegen walgelijk. De reactie van de gemeente was al even walgelijk. PW-directeur Klijn
meldde dat de vuilnishopen ergens moesten zijn, dit de minst schadelijke plek was en dat buurtbewoners niet moesten zeuren, ze betaalden ook de laagste stedelijke belastingen.
In 1857 werd besloten de poort geheel te slopen en werd deze vervangen door de ‘Zaagbarrière’, die bestond uit een hek met twee commiezenhuisjes waar, tot de afschaffing in 1868 van deze belasting,
stadsaccijnzen werden geïnd. De poort stond dichtbij het bolwerk Karthuizers met de stellingmolen De Kat. Niet alleen de poort, ook de vuilnisbelt werd in 1857 gesloten.
Apotheker Theodorus Petrus Schonck (1736-1812) mag als oprichter worden beschouwd van het Stoockhuys. Hij verplaatste in 1776 zijn brandgevaarlijke fabriekje naar de stadswal tussen het bolwerk
Karthuizers en de Zaagmolenpoort aan de rand van de toenmalige stad bij de Singelgracht. Hij liet hier een kapitale stenen woning van 50 bij 65 voet zetten en een daarbij gelegen en annex getimmerde
scheikundige werkplaats met een gemetseld fornuis en stookplaats. Om het huis en de op het bolwerk staande molen De Kat liet hij een zeer fraaie tuin aanleggen, waarin voorts loodsen, bergplaatsen,
hokken, broeiramen, zitbanken en een tuinhuis stonden.
Na een leertijd te Delft, Haarlem en Amsterdam deed Anthoni d'Ailly (1766-1825) zijn apothekersexamen op 4 mei 1790. In 1791 trouwde hij met Johanna van Ketwich, dochter van een groothandelaar in
drogerijen en verfwaren te Zwolle. Zij overleed reeds in november 1804, waarbij zij hem acht kinderen naliet. Hij hertrouwde te Amsterdam op 9 maart 1806 met Anna Maria Scalogne. D'Ailly heeft eerst
een apotheek aan de Haarlemmerdijk gehad, maar werd op 12 februari 1793 bij onderhands contract opgenomen in de zaak van Schonck. Het bleek een gemengd bedrijf waarin, naast groothandel, levering van
geneesmiddelen op recept aan particulieren plaats vond.
Per 1 januari 1799 nam Anthoni d'Ailly het bedrijf over van zijn leermeester Theodorus Petrus Schonck. Op de tekeningen van Johannes Jelgerhuis uit 1812 zien we in het Stoockhuys Anthoni d'Ailly met,
volgens sommigen, zijn beide zonen. Zij werden op 23 januari 1823 in de firma opgenomen, die dan de naam krijgt A.d'Ailly en Zonen. Anthony Johannes d'Ailly werd geboren te Amsterdam 10 juni 1793.
ij behaalde in september 1819 zijn apothekersdiploma. Na het overlijden van zijn vader in 1825 werd hij met zijn broer eigenaar van de zaak.
Anthony Johannes d'Ailly was in wetenschappelijke kringen een zeer geziene persoon. In 1835 werd hij benoemd tot lid van de Commissie van Geneeskundig Toevoorzigt en in 1842 als eerste Nederlandse
apotheker lid van de Pharmacopeecommissie voor de eerste uitgave. Voordien was de pharmacopée altijd uitsluitend door medici samengesteld. Nu werd op verzoek van de Nederlandse farmaceuten en op
voordracht van Prof. Gerrit Jan Mulder Anthony Johannes d'Ailly hierin benoemd als vertegenwoordiger van de praktische farmacie. In zijn laboratorium en in dat van de Amsterdamse apotheker Nieuwenhuys
werd in 1827 hier te lande voor het eerst de kinine op grotere schaal uit de kinabast bereid. Anthony Johannes d'Ailly overleed in 1851.
(Pharmacopeecommissie is nu bekend als Pharmacopée Européenne en waarborgt de kwaliteitseisen van medicijnen in Europa).
Anthony Johannes d'Ailly is de overgrootvader van Arnold Jan d’Ailly, onder meer 10 jaar burgemeester van Amsterdam.
Bronnen:
wikipedia.nl
Bijdragen tot de pharmaceutische prijsgeschiedenis, Geschiedenis Pharmacie 1958, Dr.D.A.Wittop Koning