Naam: Gijsbert Dommer Huis, Huis met de Bloedvlekken
Adres: Amstel 216
Architect: Dortsman, Adriaen; -
Bouwtijd: 1672; 1989 (penthouse)
Opdracht: Gijsbert Dommer; -
Gijsbert Dommer (1628-1673), een rijke katholieke zeepfabrikant, laat bouwmeester Adriaen Dortsman een huis ontwerpen en bouwen op de kavel Amstel 216. Ook de kavels voor de Herengracht 586 tot en met 596 waren in Dommer’s bezit en werden bebouwd door Dortsman. Op Herengracht 586 na werden de panden aan de Herengracht vrij ondiep gebouwd met slechts uitzicht op ‘hun’ tuin die bij de tuin van Amstel 216 was gevoegd, waardoor dit pand een bijzonder grote tuin heeft. Het huis heeft de voor Dortsman karakteristieke voorname stijl, een vlakke gevel uit grote rechthoekige blokken zandsteen opgetrokken. De bescheiden ingangspartij heeft twee kolommen maar geen stoep; geen versierde middenpartij, alleen een klein balkon op de eerste verdieping.
Boven de deuromlijsting is het bouwjaar 1671 in Romeinse cijfers aangebracht. De vierkante gevel is van boven recht afgesloten en bekroond door een
eenvoudige borstwering, die in het midden halfcirkelvormig terugwijkt voor een familiewapen. De imposante gang heeft stucwerk met Lodewijk XVI-ornamenten
en de stijlkamers zijn in Lodewijk XVI-stijl en Empire.
In het Grachtenboekje van Cornelis Danckerts is te zien dat het huis oorspronkelijk een schilddak had. Sinds 1989 heeft het huis een plat dak waarop een
tuin is aangelegd en een penthouse gebouwd dat vanaf de overzijde van de Amstel goed te zien is.
Bewoners
Gijsbert Dommer, een afstammeling van de Dommer uit Die Lane (Kalverstraat) en bekend van het Mirakel van Amsterdam, gaat niet zelf in het huis wonen maar verhuurt het pand, hetgeen ook zijn erven doen.
In 1674 wordt het huis bewoond door Willem Six Willemsz. getrouwd met Agatha Guldewagen.
Van 1684 tot 1686 wonen enkele kinderen van Dommer in het huis. Op een schilderij uit 1685 staan van hem twee dochters op het balkon en vier zonen op
straat. De stadssloep aan de wal kondigt de komst van een belangrijk persoon aan, in dit geval de nieuwe bewoner Coenraad van Beuningen (1622-1693).
In 1686 betrekt Van Beuningen het huis. Coenraad van Beuningen was zes keer burgemeester van Amsterdam (1669, 1672, 1680, 1681, 1683 en 1684) en sinds
1681 bewindhebber bij de VOC. Hij is echter vooral actief als diplomaat. Hij was gezant van de Staten in Engeland, Denemarken, Zweden en Frankrijk en
genoot groot aanzien. Hij had een huis in Den Haag en huurde een huis in Amsterdam, namelijk Amstel 218.
Coenraad was de zoon en kleinzoon van burgemeesters van Amsterdam. Hij was ook zelf burgemeester geweest en bovendien een van de belangrijkste diplomaten
van zijn tijd. In zijn studententijd in Leiden raakte de rijke Amsterdamse regentenzoon in de ban van de Rijnsburger Collegianten, een vrome sekte die
eiste dat je in strikte armoede zou leven en van elke wereldse eer zou afzien. Bij hen liet hij zich dopen. Toch werd hij op 21-jarige leeftijd pensionaris
(secretaris van het stadsbestuur) van Amsterdam, een zeer wereldse functie. In 1650 trok hij zich opnieuw terug voor meditatie onder de Collegianten,
maar twee jaar later, tijdens de ongelukkig verlopende Eerste Engelse Oorlog, werd hij gezant van ons land aan het Zweedse hof. Hij was toen al een
beroemde Europeaan, schatrijk, een goede spreker in moderne en oude talen, verzot op woordspelingen en, zo wordt verteld, een machtig charmeur van
vrouwen. In Zweden moest Van Beuningen de vaart door de Sont naar het Oostzeegebied voor de Nederlanders, lees: Amsterdammers, veilig stellen. De handel
in graan, hout en bont uit het Oostzeegebied was de ‘moedernegotie’, die de grondslag van Amsterdams welvaart was. Als Zweden de Deense oever van de
Sont in zijn macht zou krijgen, zou het die zee-engte kunnen afsluiten. Bij een aanval op Denemarken zou Amsterdam een oorlogsvloot sturen om de Denen
te helpen.
Eens werd hij als gezant aan het hof van Lodewijk XIV aangediend met de titel ‘marquis de Buningen’, want aan dat hof kon je het niet maken geen adellijke
titel te hebben. Maar de trotse Amsterdammer was wel méér dan zomaar een markies. Hij zei: ‘Non pas marquis, Sire, je suis bourgmestre
d’Amsterdam’.
Coenraad gedroeg zich als een burgerkoning. Steeds vertegenwoordigde hij het Amsterdamse machtsbewustzijn, wat zelfs Johan de Witt, die het hele landsbelang
in het oog hield, wel eens te ver ging. Na de val van De Witt in het rampjaar 1672 kon de Oranjevorst Willem III deze ‘burgerkoning’ niet naast zich
dulden. Amsterdam saboteerde Willems geldverslindende oorlogen. Van Beuningen viel in ongenade en trad in 1684 af.
De flamboyante Van Beuningen is ongetrouwd en kinderloos maar houdt er meerdere minnaressen op na. Rond 1685 is hij kennelijk aan een huwelijk toe en
maakt zijn 20-jaar jongere buurvrouw Jacoba Victoria Bartolotti van den Heuvel (1639-1718), een deftige dame van niet al te goede reputatie, het hof
en trouwt met haar. Zij was in 1639 geboren in het Huis Bartolotti (Herengracht 172) en woonde ongehuwd op Herengracht 596. Na hun huwelijk in 1686
vestigde het echtpaar Van Beuningen zich op Amstel 216. Wat een sprookjeshuwelijk had kunnen zijn, Jacoba is jong, mooi en schatrijk, blijkt een hel:
de echtelieden vliegen elkaar dagelijks in de haren, er zijn zelfs roddels dat Jacoba meer van de vrouwenliefde is, en al na twee jaar leven ze gescheiden
van elkaar in het grote pand.
In 1695 werd het huis door ex-burgemeester Joan Huydecoper gekocht van de erven Dommer.
Begin 20ste eeuw is het pand een aantal jaren eigendom van de overheid en in gebruik als kantoor van de Nederlandsche Maatschappij voor Havenwerken.
Nu is het huis gesplitst in appartementen en wordt het particulier bewoond.
Legende ‘Huis met de Bloedvlekken’
Nog even terug naar Coenraad van Beuningen. Hij speculeert met zijn VOC-aandelen en zou daarbij een half miljoen gulden hebben verloren, omgerekend zo’n
50 miljoen euro. Zijn slechte huwelijk en de financiële tegenslagen dreven hem tot waanzin. Hij schreef een warrig betoog over het aanstaande
Duizendjarig Rijk en verviel weer tot zijn godsdienstige dweperijen. Op straat liep hij het vergaan van de wereld te verkondigen, joden oproepend zich
tot het christendom te bekeren. Nadat Coenraad zijn jonge vrouw met een gloeiende tang achterna heeft gezeten laat ze hem onder curatele plaatsen en
door een potige bediende in een kamer opsluiten. Zijn laatste levensjaren sleet hij voor zijn eigen veiligheid vastgebonden, geplaagd door het personeel
en geslagen door zijn echtgenote. Toen hij zich op een dag wist te bevrijden zou hij met zijn eigen bloed de Hebreeuwse teksten, kabbalistische tekens,
driemasters, zijn eigen naam en die van zijn vrouw op de muren van zijn particuliere gevangenis hebben gekalkt.
De oorsprong van het verhaal over Coenraad van Beuningens krankzinnige daad is exact te dateren. In 1937 ontvouwde Abraham Mordechai Vaz Dias (1876-1939),
een joodse sigarenfabrikant en amateurhistoricus, een (aannemelijke?) theorie over de bloederige 17de-eeuwse graffiti. Hij weerlegt eerst een Joodse
oorsprongsmythe van de Hebreeuwse tekens op het huis aan de Amstel, gebaseerd op de 19de-eeuwse historische roman Episode uit het leven van rebbe Awroom
Prins uit 1877. Dit verhaal van L.B.Perel over de tragische ondergang van een Poolse jood speelde zich af rond 1830. De hoofdpersoon is de vader van een
afvallige dochter die eindigt als zonderlinge zwerver en bedelaar in Amsterdam. Voor het huis van een landgenoot (een schilder) op Amstel 216 raakt hij
in een trance. Met rood krijt schrijft hij kabbalistische (geheime, alleen voor ingewijdenen) voorspellingen op de gevel. Hij sterft hierna aan de cholera, maar de door hem achtergelaten
tekens bleven voor altijd zichtbaar. In de overlevering is het rode krijt in bloed veranderd, waarmee de legende nog aantrekkelijker was geworden.
Bloedletters kunnen immers nooit meer uitgewist worden. En inderdaad: in 1937 werden de natuurstenen muren gezandstraald, maar behielden de tekens hun
zichtbaarheid.
Vaz Dias verwijst de joodse volkslegende naar het rijk der fabelen. Zo zijn de muurtekens duidelijk van veel vroeger datum dan de eerste helft van de 19de eeuw. De verwijzing naar het huis aan de Amstel diende slechts om het verhaal ‘een sterk sprekend cachet van waarheid te geven’. Wie zat er dan achter de graffiti? Volgens Vaz Dias was de dader een baldadig straatschoffie of een geesteszieke persoon. Gezien het hoge niveau van de muurtekens en het gebruik van Hebreeuws was die eerste categorie onwaarschijnlijk. Bovendien stond er tussen de Hebreeuwse letters, pentagram en een driemaster een naam: die van de voormalige bewoner 'Van Beuningen'. Rechtstreeks bewijs van de relatie tussen van Beuningen en de tekens op de muur van Amstel 216 is niet overgeleverd. Evenmin is er vergelijkend grafologisch onderzoek naar gedaan. Wel bevatten de inscripties voldoende aanwijzingen naar de 17de-eeuwse regent, meende Vaz Dias. Behalve Van Beuningen’s eigen naam is links van de ingang ook die van zijn echtgenote Jacoba te onderscheiden, terwijl het getekende scheepje kan refereren aan zijn speculaties met VOC-aandelen en hebben de Hebreeuwse tekens mogelijk betrekking op de komst van het Duizendjarig Rijk.