De groene tekst is het begin van een periode, de rode tekst is het einde van een periode.
Jaar | Geveltype | Bouwstijl |
---|---|---|
1100 | houten gevel | Romaans |
1250 | houten gevel | Romaans |
1300 | houten gevel | Gotiek |
1550 | houten gevel | Gotiek, Hollandse Renaissance |
1560 | houten gevel | Gotiek, Hollandse Renaissance |
1570 | rolornamentengevel | Hollandse Renaissance |
1600 | rolornamentengevel, trapgevel | Hollandse Renaissance |
1620 | trapgevel, tuitgevel | Hollandse Renaissance |
1625 | trapgevel, tuitgevel | Hollandse Renaissance, Hollands Classicisme |
1640 | trapgevel, tuitgevel, halsgevel, verhoogde halsgevel | Hollandse Renaissance, Hollands Classicisme |
1650 | trapgevel, tuitgevel, halsgevel, verhoogde halsgevel | Hollandse Renaissance, Hollands Classicisme |
1660 | trapgevel, tuitgevel, halsgevel, verhoogde halsgevel, klokgevel | Hollands Classicisme |
1665 | trapgevel, tuitgevel, halsgevel, verhoogde halsgevel, klokgevel | Hollands Classicisme |
1670 | tuitgevel, halsgevel, verhoogde halsgevel, klokgevel, lijstgevel | Hollands Classicisme |
1700 | tuitgevel, halsgevel, klokgevel, lijstgevel, verhoogde lijstgevel | Hollands Classicisme, Lodewijk (Louis) XIV |
1720 | tuitgevel, halsgevel, klokgevel, lijstgevel, verhoogde lijstgevel | Lodewijk (Louis) XIV |
1740 | halsgevel, klokgevel, lijstgevel, verhoogde lijstgevel | Lodewijk (Louis) XIV, Lodewijk (Louis) XV |
1750 | halsgevel, klokgevel, lijstgevel, verhoogde lijstgevel | Lodewijk (Louis) XV |
1770 | halsgevel, klokgevel, lijstgevel, verhoogde lijstgevel | Lodewijk (Louis) XV, Lodewijk (Louis) XVI |
1790 | klokgevel, lijstgevel | Lodewijk (Louis) XVI |
1800 | lijstgevel | Lodewijk (Louis) XVI, Empire |
1820 | lijstgevel | Empire, Neo-Classicisme |
1830 | lijstgevel | Neo-Classicisme, Neo-Gotiek |
1840 | lijstgevel | Neo-Classicisme, Neo-Gotiek |
1850 | lijstgevel | Eclecticisme, Neo-Gotiek |
1880 | lijstgevel | Eclecticisme, Neo-Gotiek, Neo-renaissance, Internationale stijl |
1890 | lijstgevel | Eclecticisme, Neo-Gotiek, Neo-renaissance, Internationale stijl, Jugendstil |
1900 | lijstgevel | Eclecticisme, Neo-Gotiek, Neo-renaissance, Internationale stijl, Jugendstil |
1910 | Neo-Gotiek, Neo-renaissance, Internationale stijl, Jugendstil, Amsterdamse School | |
1925 | Internationale stijl, Amsterdamse School, Art Deco | |
1930 | Internationale stijl, Amsterdamse School, Art Deco, Delftse School | |
1935 | Internationale stijl, Amsterdamse School, Art Deco, Delftse School, Nieuwe Bouwen | |
1940 | Internationale stijl, Art Deco, Delftse School, Nieuwe Bouwen | |
1950 | Internationale stijl, Delftse School, Nieuwe Bouwen, Bossche School | |
1960 | Internationale stijl, Nieuwe Bouwen, Bossche School, Structuralisme, Postmodernisme | |
1975 | Internationale stijl, Bossche School, Structuralisme, Postmodernisme | |
1980 | Structuralisme, Postmodernisme | |
2000 | Postmodernisme, Het Wilde Wonen |
De Amsterdamse topgevel ontstaat uit de in Holland gangbare trapgevel, waarop al spoedig Amsterdamse varianten worden ontwikkeld. In
de 18de eeuw bereikt de topgevel-traditie in Amsterdam letterlijk en figuurlijk zijn hoogtepunt: topgevels met een barokke kuif, waarna een
versobering intreedt. Met de rechte houten kroonlijstgevel uit de 19de eeuw komt een einde aan een eeuwenlange Amsterdamse topgevel-traditie.
Met enkele foto's van oervormen wordt deze ontwikkeling in beeld gebracht.
Uit de trapgevel ontstaat geleidelijk de halsgevel doordat het aantal trappen steeds kleiner wordt.
De overgangstypen hebben grote trappen met vleugelstukjes en de verhoogde halsgevel heeft nog een extra trapje.
De volgende ontwikkeling is van halsgevel naar klokgevel: de schuine zijden van de klauwstukken worden de ingezwenkte zijden van de klokgevel. Het overgangstype lijkt nog erg op een halsgevel.
In de 18de eeuw krijgt de klokgevel een sierlijke vorm en zwenken de zijkanten steeds verder in.
De volgende stap is de ontwikkeling van de klokgevel naar de verhoogde lijstgevel: de topgevel is een verhoogde attiek op een omgebogen kroonlijst. Het overgangstype heeft een topgevelachtige middenverhoging.
De verder ontwikkeling leidt via de rechte lijstgevel met attiek naar de versoberde houten rechte kroonlijst uit de 19de eeuw.
Gotiek
Opvallende kenmerken van de Gotische bouwkunst zijn de puntige bogen (spitsbogen), rijke ornamentiek en gebrandschilderde ramen. Het
omhoogstrevende karakter van de Gotiek is terug te vinden in de bundelpijlers, de spitsbogen, de kruisribgewelven en de luchtbogen. Voorbeelden zijn
Oude kerk, Nieuwe kerk, Agnietenkapel en het afgebrande stadhuis aan de Dam.
Hollandse Renaissance of Noordelijk Maniërisme.
Rond 1525 begon de Italiaanse Renaissance invloed te krijgen in Nederland en begon men
klassieke elementen (pilasters, friezen, frontons) en 'maniëristische' versieringen (festoenen, voluten, arabesken, klauwstukken) toe te
voegen aan de traditionele inheemse trapgevels. Ook kwamen rolwerk- of krulgevels in zwang. Men spreekt van Hollandse Renaissance of,
vanaf 1565, Noordelijk Maniërisme. Het zgn. 'maniërisme' is de laatste fase van de Italiaanse Renaissance. Hendrick de Keyser
speelde een belangrijke rol in de ontwikkeling van de 'Amsterdamse renaissance'.
De belangrijkste kenmerken van de Hollandse renaissance zijn: woonhuizen hebben bijna
altijd een trapgevel; er wordt vooral rode baksteen gebruikt, die sterk contrasteert met de natuurstenen ornamenten. Die natuurstenen ornamenten
zijn: "speklagen" (nog lang in gebruik), rechthoekige blokken en blokjes op bouwkundig belangrijke plaatsen, bijvoorbeeld waar liggende en
staande delen van de gevel op elkaar aansluiten of in bogen boven de ramen, overdadig veel andere ornamenten als leeuwenmaskers, engelenkopjes,
krullen, klassieke koppen. De ornamenten zijn doorgaans opvallend gelijkmatig verdeeld over de hele gevel net als in de Italiaanse renaissance-
stijl. Italiaanse gevels zijn wel altijd veel soberder en strakker. Om dit verschil te benadrukken, wordt de term 'Hollandse renaissance' gebruikt.
Hollands Classicisme
Op strenge wijze wordt het klassieke "ordenboek" nageleefd, waarin de afmetingen, proporties en opeenvolging
van de vijf bouwkunstorden (Toscaanse, Dorische, Ionische, Korinthische en composiet-orde) worden beschreven. Het gevolg: de gevels zijn streng
van compositie; de eenvoudigste gevels zijn heel vlak, rijkere gevels hebben meer reliëf vooral doordat zij regelmatig verdeeld zijn middels
pilasters en lijsten; de ornamentiek is strikt klassiek en wordt niet meer, zoals in de renaissance, over de hele gevel verspreid, maar op enkele
plaatsen geconcentreerd. Vaak is dat in de geveltop; opvallend vaak komen kleine ronde of ovale raampjes voor, het oeils-de-boeuf of ossenoog.
Van Campen, Dortsman, Stalpaert, Vingboons (Philips en Justus) zijn de toonaangevende bouwmeesters. Voorbeelden zijn stadhuis, Trippenhuis en Ronde Lutherse kerk.
Na 1665 worden de gebouwen soberder en verdwijnen bijna alle versieringen van de gevels. Deze late vorm wordt meestal simpelweg de 'Strakke Stijl' genoemd.
Voorbeelden zijn de Portugese Israëlitische Synagoge (Mr.Visserplein) en het Diaconie Oude Vrouwenhuis (Amstel).
Lodewijk stijlen
Lodewijk (Louis) XIV is een barokstijl vernoemd naar de Franse koning Lodewijk XIV, die regeerde van 1643 tot 1715. De Lodewijk XIV-
stijl is zwaar, pompeus en altijd symmetrisch. De dakrand of de geveltop is het meest versierd met beeldhouwwerk in de vorm van kroonlijsten,
attieken (de hekjes op de lijstgevels) en andere ornamenten. Het beeldhouwwerk aan de gevels wordt vooral centraal geplaatst, rond de deur en
daarboven. De stoephekken worden gesteund door zware, klassieke balusters, zuil-achtige paaltjes met in- en uitgezwenkte vormen. Binnen hebben
de balkenplafonds plaats gemaakt voor stucplafonds, niet alleen in grote, deftige panden, maar ook eenvoudiger huizen. Een veel gebruikt
motief is het acanthusblad.
Lodewijk (Louis) XV is een late barokstijl die wordt geïdentificeerd met het rococo. De stijl is vernoemd naar de Franse koning
Lodewijk XV, die regeerde van 1715 tot 1774. De Lodewijk XV-stijl is speels, licht en het allerbelangrijkst, asymmetrisch en wordt gekenmerkt
door uitbundige en krullerige versieringen. Balustrades worden niet meer recht, maar golvend uitgevoerd. In het interieur doen de zachte
pasteltinten hun intree.
Lodewijk (Louis) XVI De stijl is vernoemd naar de Franse koning Lodewijk XVI, die regeerde van 1774 tot 1792. Na de uitbundige rococostijl
van Lodewijk XV volgt een terugkeer naar het classicisme, hetgeen betekent: de strakke lijn is terug. De Lodewijk XVI-stijl is sober en
symmetrisch en wordt gekenmerkt door classicistische versieringen als guirlandes en vazen. Voor het smalle, enkele huis geldt dat de strakke
en classicistische Lodewijk XVI-stijl zich slecht leent voor toepassing op hals- en klokgevels. Populairder is de lijstgevel. Dit type
gevel leent zich meer voor toepassing van de Lodewijk XVI-stijl. De kroonlijst wordt vaak versierd met festoenen. De decoraties zijn opvallend
strakker dan in de voorafgaande periode, maar nog steeds licht, elegant en fijn gedetailleerd. Het puntdak boven de kroonlijst wordt aan het
oog onttrokken met een klein schilddak, een groot fronton boven de kroonlijst of beide.
Empire
Deze stijl is verwant aan de classicistische Lodewijk XVI-stijl. Typerend zijn het gebruik van verguldingen, militaria,
sfinxen, palmetten en felle, rijke pastelkleuren. Napoleon liet overal waar hij kwam de lokale burgerij kennismaken met zijn empirestijl.
Zodoende kende de stijl een korte maar heftige bloeiperiode in Europa. In de empirestijl worden elementen en patronen uit de Oud-Egyptische
en Romeinse bouwkunst toegepast. Voorts zijn er de zware, massale en strenge gevels vaak met brede muurdammen. Ook de ornamenten worden stevig
en zwaar uitgevoerd. Brede, zware daklijsten, met vaak fijn-gedetailleerde versieringen sluiten de gevel af. Lager geplaatste vensterbanken
waardoor de ramen hoger zijn die dan weer met smeedijzeren raamhekjes worden beveiligd. De stoephekken bestaan vaak uit antieke smeedijzeren
figuren en worden gesteund door een soort drievoetige candelabers. Er zijn opvallend veel panden waarvan de deurpartij in empire is uitgevoerd.
Neo-Classicisme
Tegen het einde van de achttiende eeuw ontstond er opnieuw interesse voor het classicisme. In de meeste landen werd
er teruggegrepen naar de architectuur van de oude Grieken en Romeinen. In Nederland echter werd de interesse voor de bouwkunst van de oudheid
gecombineerd met een opleving van het eigen 17e-eeuwse classicisme. Amsterdamse voorbeelden zijn: de Haarlemmerpoort, het Entrepotdok en het
accijnshuisje aan de Weteringschans.
De kerken uit deze tijd worden meestal aangeduid met de vreemde term 'Waterstaatskerk'. Heel lang mochten de katholieken alleen in huiskerken
hun diensten houden. Pas tijdens de Franse overheersing (1795 tot 1815) verbetert dit enigszins. Koning Willem I stelt in 1824 een regeling voor
waarbij de bestaande kerken verdeeld worden over protestanten en katholieken. Elk kerkgenootschap mag de kerken die het al in bezit heeft houden.
Omdat de katholieken geen kerken hebben moet voor hen een groot aantal nieuwe kerken gebouwd worden. De overheid geeft hiervoor financiële
ondersteuning, maar bepaalt gelijktijdig dat de bouw gecontroleerd moet worden door de ingenieurs van het ministerie van Waterstaat. Dit komt
erop neer dat die ingenieurs zelf een groot aantal kerken volgens hetzelfde stramien ontwerpen, de 'Waterstaatskerk' is geboren. Het beroemdste
voorbeeld is wellicht de Mozes en Aäron Kerk aan het Waterlooplein.
Neo-Gotiek
Dit is een bouwstijl uit de negentiende eeuw die uit Engeland komt overwaaien. Architecten grepen daarbij in eerste
instantie terug op de vormentaal van de gotiek die in Engeland nog lang na de middeleeuwen beschouwd is als de beste bouwstijl voor kerken. De stijl
wordt veel toegepast bij de nieuwbouw van kerken publieke gebouwen en bij de renovatie van kastelen. Het oudste voorbeeld in Amsterdam is de
Engels Episcopale kerk. Na 1850 zal architect Pierre Cuypers een groot voorvechter zijn van deze stijl voor kerkenbouw. De Neo-Gotiek wordt erg
weinig gebruikt voor particuliere bouw.
Eclecticisme
In het eclecticisme worden elementen van verschillende stijlen of stromingen in een enkel werk gecombineerd. In
de architectuur wordt de term met name gebruikt voor de combinatie van de diverse Neo-stijlen. Hiermee wilde men een grotere harmonie
tussen de verschillende elementen bereiken. Daarnaast was er ook nog de bedoeling om te voldoen aan de moderne eisen.
De term eclecticisme betekent niet meer dan 'uitzoekerij' en is in die tijd denigrerend bedoeld, het werd geassocieerd met fantasieloosheid en
wansmaak, de typische kwalijke eigenschappen van de negentiende eeuw. Eclectische architecten voelden zich vrijer dan andere architecten omdat
zij elementen konden kiezen uit alle voorgaande bouwstijlen.
Voorbeelden zijn: Rijksmuseum, Centraal Station, Paleis voor Volksvlijt, Eben Haëzerschool. Architecten die veel van deze stroming gebruik maakten
zijn: M.G.Tétar van Elven, Cornelis Outshoorn, W.N.Rose, J.de Greef en A.N.Godefroy.
Neo-renaissance is een 19de-eeuwse, internationaal verspreide bouwstijl waarin werd teruggegrepen op motieven uit de renaissancebouwkunst.
Daartoe behoren onder andere de trapgevels, speklagen, de kenmerkende horizontale lijnen die de gevel in 'vlakken' verdelen, blokken en
kruiskozijnen. Ook invloeden uit de Franse bouwstijl, met rijke natuurstenen gevels en indrukwekkende dakpartijen, of Italiaanse voorbeelden
zoals zuilen en rondbogen komen voor.
De neo-gotiek raakt door de vele in deze stijl gebouwde katholieke kerken verbonden met het katholicisme. De niet-katholieken gaan als reactie
op zoek naar een beter passende stijl. Deze wordt gevonden in de renaissance van de 16e en 17e eeuw. Evenals tijdens de oorspronkelijke 17de
eeuwse Hollandse renaissance, hebben de neo-renaissance gevels een overdaad aan ornamenten. Er zijn maar weinig kerken in neo-renaissance
stijl gebouwd. Maar een voorbeeld is de Sint Nicolaaskerk.
In het publieke domein wordt wel veel in de neo-renaissance stijl gebouwd. Voorbeelden hiervan zijn het vroegere stadhuis van Nieuwer Amstel,
de Stadsschouwburg en de Westergasfabriek.
Internationale stijl
In de internationale stijl wordt een eenvoudig, op het nut gericht, onversierd gebouw ontworpen. Er wordt gebruik gemaakt van gesculpteerde
vormen en industriële materialen als staal en glas. In Amsterdam verschijnen de eerste gebouwen rond 1870. Het zijn vooral warenhuizen,
grote kantoren en publieke gebouwen die geïnspireerd zijn op de moderne architectuur in het buitenland. De nieuwe Ring rond het centrum
van Wenen wordt als imposant ervaren met de grote gebouwen in min of meer klassieke stijl. In Amsterdam vinden we deze stijl terug in het
Metz-gebouw, bekend als 'Gebouw New York', in kledingzaken als De Bonneterie en Hirsch en in het Concertgebouw. De Internationale Stijl
blijft heel lang in gebruik en is nog ver in de 20ste eeuw de stijl bij uitstek voor warenhuizen en kantoren.
Jugendstil
Het is begin 90-er jaren van de 19de eeuw als de Belgische architect Victor Horta in Brussel de eerste huizen bouwt waaraan de na-aperij van
vroegere stijlen is verdwenen. De versieringen zijn niet langer afkomstig van vroegere voorbeelden, maar bestaan uit gestyleerde plant- en
diervormen of abstracte, krullerige lijnen. Baksteen en ijzer worden vrij in het zicht gelaten. De nieuwe ideeën slaan in de meeste
Europese landen snel aan. Wel zijn er grote verschillen in de manier waarop die in diverse landen toegepast worden: vooral in België en
Frankrijk krullerig, zwierig en soms heel grillig, maar in Duitsland en Oostenrijk meestal strakker en soberder. Verder krijgt de nieuwe
stijl heel verschillende namen. De bekendste daarvan zijn Jugendstil, naar het Duitse tijdschrift Die Jugend, en Art Nouveau, naar de Parijse
winkel Art Nouveau (Nieuwe Kunst).
Het jugendstilornament is samengesteld uit motieven die gewoonlijk asymmetrische composities vormen met een tweedimensionaal karakter, zoals
men dit ziet op meubels, sieraden, lampen, bedrukte stoffen enz. De belangrijkste inspiratiebron van deze kunststroming is de natuur. De motieven
zijn vaak langstelige, gracieus gestileerde planten en bloemen (lelies, kelken, irissen, papavers, rozenknop), vogels (zwanen, pauwen), libellen,
de eivorm, wolken- water- en rotspartijen, vaak gecombineerd met slanke vrouwengestalten.
Loepzuivere art-nouveau-architecten zoals Victor Horta in Brussel heeft Nederland nooit gehad. Horta’s eigen woonhuis in Elsene in het zuiden
van Brussel is bij voorbeeld een Gesamtkunstwerk zonder weerga. Gevels, plattegrond en interieur zijn een hechte eenheid en vloeien feitelijk in
elkaar over. Horta’s landgenoot Henry van de Velde bouwde volgens hetzelfde principe villa De Zeemeeuw in Scheveningen. Nederlandse architecten
beperkten zich vooral tot het overnemen van uiterlijke kenmerken. De gebouwen achter hun zwierige voorgevels kregen meestal een traditionele plattegrond en indeling.
Amsterdamse School
De kiem van de Amsterdamse School wordt rond 1910 gelegd, vooral in het architectenbureau van Ed.Cuypers. Ed.Cuypers is een echte eclecticist:
hij past alle denkbare stijlen toe (niet alleen uit vroegere perioden, maar ook uit verschillende landen) en combineert die naar het uitkomt.
Hij stimuleert zijn leerlingen om hetzelfde te doen. Daardoor groeit zijn bureau uit tot een smeltkroes van ideeën. Van zijn vele leerlingen
worden De Klerk, Kramer en Van der Mey het meest bekend, waarbij vooral De Klerk een onuitputtelijke fantasie aan de dag legt. Deze drie
ontwikkelen uiteindelijk de totaal nieuwe bouwstijl die bekend is als de Amsterdamse School. Deze stijl worden, net als de Jugendstil, zo min
mogelijk vormen gebaseerd op stijlen uit het verleden gebruikt. De nieuwbedachte vormen zijn niet meer grillig en sierlijk, maar juist stevig
en massief. Zodoende past de Amsterdamse School stijl bij uitstek bij de sociale woningbouw die tussen 1910 en 1920 een grote vlucht neemt.
Kenmerkend voor de Amsterdamse School is het gebruik van veel baksteen dat op tal van plaatsen in kunstige patronen wordt gemetseld. Er worden
veel versieringen in de gevels aangebracht. Het meest in het oog lopend is het natuurstenen beeldhouwwerk dat vaak stoere mannen en stevige
vrouwen voorstelt. Daarnaast zijn smeedijzer, glas-in-lood en tegels populair. De vaak plastische gevels zijn meestal gevuld met brede
laddervensters in zware kozijnen en worden bekroond met steile daken en soms met torentjes versierd. De deuren zijn zo mogelijk nog zwaarder
en massiever. Kort na het ontstaan van de Amsterdamse School krijgt een sterk horizontalisme de overhand, met horizontale lijsten en met ramen
die vaak in horizontale banen met elkaar verbonden zijn. Raamopeningen, portieken hebben vaak een onregelmatige vorm.
Opvallend bij de Amsterdamse School stijl is de ontwikkeling van bijpassend straatmeubilair.
Art Deco (Exposition Internationale des Arts Décoratifs Industriels et Modernes, Parijs 1925)
De afkorting Art Deco wordt pas in 1966 voor het eerst gebruikt. De Art Deco is vooral een versieringskunst, belangrijk voor kunstnijverheid,
meubelen en dergelijke, maar minder voor de architectuur en maakt gebruik van vele verschillende stijl- en kunststromingen uit de eerste decennia
van de 20e eeuw. In Amsterdam, met zijn overheersende Amsterdamse School, is weinig in zuivere Art Deco stijl gebouwd. Details zijn er echter in
overvloed, vooral in of aan winkels en bioscopen. Maar ook het gebouw De Bazel kan bij de Art Déco gerekend worden.
De Art Déco architectuur is nauw verwant aan de Amsterdamse School, maar kent duidelijke punten van verschil: de ornamenten van de Art Deco
zijn hoekiger en strakker, maar de Art Deco stijl is ook lichter en speelser. Ten opzichte van de meer organische Jugendstil lijken de bloemen
meer op parasolletjes of raderen in een machine dan op echte bloemen.
Delftse School
De Delftse School streefde naar een architectuur gebaseerd op universele normen en waarden en was een reactie op de Amsterdamse School die
volgens de traditionalisten te decoratief was ingesteld. Hierin grepen ze terug op het rationalisme van Berlage. Volgens de architecten van
de Delftse School lag schoonheid juist in de eenvoud en was een goede harmonie tussen massa, ruimte en lichtval belangrijk. De functie van
een gebouw moest tot uitdrukking komen in de vorm. Kenmerkend voor de Delftse School zijn het vrijwel uitsluitende gebruik van baksteen,
brede kozijnen en erkers (veelal in lichte kleuren), hoge gootlijnen, groene hagen, de hoge met pannen beklede daken tussen topgevels en het
gebruik van natuursteen op constructief belangrijke punten.
Nieuwe Bouwen ook bekend als Nieuwe Zakelijkheid of Functionalisme
Die stijl legt de nadruk op zaken als functionaliteit, strakke vormen, moderne constructietechnieken en afwezigheid van versieringen. Het idee
waarop de stijl is gebaseerd veronderstelt dat de juiste vorm van een gebouw vanzelf komt als de architect zich bij het ontwerpen maar richt
op doelmatigheid. Dat betekent vooral een efficiënte plattegrond, veel 'licht, lucht en ruimte' en bouwmaterialen die in zicht blijven.
Hun inspiratie halen de architecten van het Nieuwe Bouwen vooral uit het Bauhaus, een idealistische Duitse instelling, opgericht in 1919,
waar architecten, meubelmakers en tal van andere kunstenaars volgens de nieuwste ideëen opgeleid worden. Maar ook de modernistische
Franse architect Le Corbusier en de Amerikaanse architect Frank Lloyd Wright hebben veel invloed.
Het eerste gebouw in Amsterdam, gebouwd strikt volgens de principes van het Nieuwe Bouwen, is waarschijnlijk het administratiekantoor van de
Theosofische Vereniging en dateert uit 1926. Veel gebouwen in de stijl van het Nieuwe Bouwen worden wit bepleisterd of betegeld.
Bossche School
De naam van de stroming is ontleend aan de driejarige Cursus Kerkelijke Architectuur die, vanwege het feit dat tijdens de Tweede Wereldoorlog
met name in de provincie Brabant honderden kerken onherstelbaar waren beschadigd of verwoest, in de wederopbouwperiode tussen 1946 en 1973
werd gegeven in het Kruithuis te 's-Hertogenbosch. De cursus was bedoeld voor architecten die eerder een opleiding op de Academie voor Bouwkunst
of de Technische Hogeschool Delft hadden afgerond en zich wilden specialiseren in kerkbouw. Ir Nico van der Laan was door de aartsbisschop van
Utrecht aangesteld als directeur en cursusleider. Door de katholieke achtergrond van de organisatoren en docenten is het niet verwonderlijk dat
de Bossche School-stijl in eerste instantie vooral tot uiting kwam in de katholieke kerkenbouw.
Kenmerken zijn: diep geplaatste ramen met duidelijk zichtbare dagkanten om de muurdikte te benadrukken; de voegen tussen bakstenen zijn volledig opgevuld,
soms zo vol dat het cement er uit druipt; de buitenmuren zijn vaak aangesmeerd met cementpap; de vloeren zijn vaak uitgevoerd in gewassen
grind in cement; de horizontaliteit wordt benadrukt door enkele speklagen of door het gebruik van duidelijk zichtbare lateien boven deur en
raamopeningen; de platte daken worden afgewerkt met een rij holle en bolle dakpannen langs de dakranden; de bouwmaterialen zijn op zo'n
manier afgewerkt dat de constructie van een gebouw herkenbaar blijft; er wordt gespeeld met de overgangen tussen de binnen- en buitenruimten.
Structuralisme
Toen de eerste generatie functionalistische architecten zo rond 1950 in de gelegenheid was gekomen om hun gebouwen te realiseren, ontstond
teleurstelling over wat de ‘nieuwe’ architectuur had opgeleverd. De rationele structuren zonder menselijke maat en met strikte functiescheiding
deden kil en fantasieloos aan. Was dit nou de droomwereld die de Moderne Beweging altijd had beloofd?
Op het 10de CIAM-congres in 1956, waar Modernistische architecten en stedenbouwers hun visie op architectuur deelden, liet een jonge groep
architecten met onder andere de Nederlanders Jaap Bakema en Aldo van Eyck hun teleurstelling blijken. Moderne architectuur moest uitgaan van
de menselijke schaal en ervaring, minder strikt in het scheiden van functies en meer ruimte bieden aan persoonlijke invulling en expressie.
Uiteindelijk splitste de groep zich af onder de naam ‘Team X’ (naar het 10de congres). Team X vormde de voedingsbodem voor een reeks substromingen
binnen de architectuur, waaronder die van het structuralisme.
Deze stroming in de Nederlandse architectuur en stedenbouw kenmerkt zich door gebouwen met een geometrische structuur samengesteld uit vaak
kleine eenheden die gerelateerd zijn aan de menselijke maat. Een ander belangrijk uitgangspunt is dat de architecten geloofden dat het voor
ontwerpers slecht beperkt mogelijk is om gedrag van latere gebruikers te sturen. Het pure functionalisme maakte daarom plaats voor een
meer ongedefinieerd ruimtegebruik. Delen van het gebouw werden bewust niet ingevuld, zodat latere gebruikers de vrijheid kregen om dit
zelf te doen.
Een bekend voorbeeld is het Burgerweeshuis van Aldo van Eyck aan het IJsbaanpad. Een moderner voorbeeld is de Woonwijk Borneo-Sporenburg door
Adriaan Geuze en anderen.
Postmodernisme
Dit is de aanduiding voor een verzameling bouwstijlen die na ongeveer 1960 ontstond als een reactie op met name de Internationale Stijl en
het Nieuwe Bouwen (Modernisme). Deze stijlen kenmerkten zich door zeer strakke, functionele ontwerpen, zonder ornamenten, hetgeen leidde tot
een grote mate van gelijkvormigheid.
De postmoderne architectuur kenmerkt zich door vrije vormen, fantasievolle detailleringen en verwijzingen naar het verleden. Het postmodernisme
is sinds de jaren 80 van de 20ste eeuw sterk in opkomst en neemt in de hedendaagse architectuur een belangrijke plaats in. De postmodernisten
willen de continuïteit herpakken en haken dan ook nadrukkelijk aan bij bouwstijlen uit het verleden.
De postmodernistische ontwerpen hebben vrije tot zeer vrije vormen, speelse en geavanceerde technologische oplossingen. Postmoderne gebouwen
zijn niet alleen functioneel, ze moeten ook mooi zijn. Postmoderne architecten proberen de toeschouwer te verrassen met bijzondere vormen of
grijpen juist terug op traditionele schoonheidsidealen als symmetrie. De vrije vormen kunnen, zeker in hun extreme vormen, niet ieders
goedkeuring wegdragen. De indruk bestaat dat postmodernistische gebouwen niet zonder een zekere dosis humor naar waarde geschat kunnen worden.
Postmodernistische ontwerpen zijn volgens critici vaak meer een 'grap', dan een gebouw voor de eeuwigheid. Echter, voor nieuwe projecten in
historische binnensteden is het postmodernisme een gewilde stijl, omdat de architectuur aansluiting zoekt bij wat er al staat.
Het Wilde Wonen of welstandsvrij bouwen
Architect Carel Weeber schreef in 1995 in een brochure dat de Nederlandse woningbouw wordt geplaagd door buitengewoon gedetailleerde en verstikkende
regelgeving, die creativiteit doodt, die kopers en huurders huizen opdringt waar ze lang niet altijd om hebben gevraagd. Hij trok van leer
tegen het rijtjeshuis, de singels, de laantjes en hofjes en andere knusse patronen uit de stedenbouw.
Weeber zijn idee is: geef iedereen zijn eigen vrije kavel en laat hem daarop een woning bouwen naar eigen smaak. Opvallend genoeg gaat het
er niet zo wild aan toe in de wereld van 'eigen haard, eigen huis’. De gemiddelde Nederlander kiest voor een gewoon exemplaar. Toch kun je je
volop verbazen over de buitenissige woningen die zijn gebouwd. Er is niet de noodzaak om te kiezen voor een 'echte' woning. Ook caravans, mobile
homes, woonwagens, recreatiewoningen, woonboten en tuinhuisjes, het moet volgens Weeber allemaal kunnen als de woningmarkt van verstikkende
regelgeving en 'staatsarchitectuur' is bevrijd. De zogeheten zelfbouwwijken laten voldoende uitzonderingen zien die een bewijsstuk vormen van
het nieuwe individualisme in de Nederlandse woningbouw. Zoals ik woon, zo ben ik zelf.
Door de grotere betrokkenheid neemt de innovatie en duurzaamheid toe, terwijl de huizen gevarieerder worden en ook vaker levensloop bestendig
worden gebouwd. Een verschijningsvorm is de bouw van een grote lege ruimte die geheel door de bewoner naar eigen idee en behoefte ingericht
kan worden. Maar ook het gebruik van meerdere kleine modules die tot een kleinere of grotere woning kunnen worden samengevoegd is mogelijk.