De tuitgevel is een sterk versoberde trapgevel waarvan alleen de aanzet en de bovenste trap zijn overgebleven. De tuit wordt vaak versierd door een fronton
of afgedekt met een zandstenen plaat. In de 17de eeuw werden veel eenvoudige, kleine huisjes in volksbuurten van tuitgevels voorzien, er zou dus kunnen worden
gesproken van een volksversie van de trapgevel, alsmede nagenoeg alle pakhuizen. Slechts weinig huisjes van dit type zijn blijven bestaan, omdat ze doorgaans
van slechte kwaliteit waren. Dit geveltype komt dan ook nog weinig voor als voorgevels van woonhuizen.
Een voorbeeld is Zandhoek 10 (1646/47).
Echter komen tuitgevels veel voor bij achtergevels van woonhuizen, hier hoefde je niet te pronken, dus ook bij woonhuizen aan de grachten.
Een voorbeeld is Oudezijds Achterburgwal 208 (1634)(de achtergevel van Oudezijds Voorburgwal 239).
Zoals gezegd is de tuitgevel het gangbare geveltype van pakhuizen en hiervan zijn vele voorbeelden in Amsterdam te vinden.
Voorbeelden: Krom Boomssloot 18-20 (1636), Prinsengracht 771-773 (ca.1655), Spuistraat 3 (1659) en Brouwersgracht 182-196 (1636).
Bij dubbele pakhuizen komt de zogenoemde trapeziumgevel voor, een verbrede tuitgevel, waarbij naast elkaar gelegen tuitgevels voor het oog op zolderniveau
zijn gekoppeld.
Voorbeelden: Brouwersgracht 116-118 (1725), Brouwersgracht 174-178 (1625/50), Brouwersgracht 204-212 (1640).
De meeste tuitgevels dateren echter uit de 19de eeuw en zijn ontstaan door versobering van trapgevels.
Voorbeelden van deze versoberde tuitgevels zijn: Spuistraat 118 (1634), Voetboogstraat 16 (1651) en Zeedijk 93-95 (bouwjaar onbekend).
Een speciaal 19de-eeuws type is de zogenoemde ojiefse tuitgevel, waarbij de dakrand wat naar buiten opbolt.
Voorbeelden: Oudezijds Achterburgwal 23 en 95, Prinsengracht 556, Korte Prinsengracht 40 en Spiegelgracht 30.