Naam: Bolwerk Rose, Bolwerk Rijk
Adres: Marnixstraat (ter hoogte van 357)
Bouwjaar: 1614
Opdracht: Gemeente Amsterdam
In 1614 heette dit bolwerk Rose en stond er de houten standerdmolen De Smeerpot, bekend van een tekening door Rembrandt. Rembrandt woonde de laatste jaren van zijn leven op de Rozengracht op korte afstand van de molen. De molenaars waren in 1614 Pieter Willemsz en Frederik Jacobsz. In 1636 waren zij opgevolgd door Crijn Jacobsz en Mark Adriaensz. Waaraan de naam van de molen ontleend is, is niet duidelijk. Voor 1685 gaat de molen door brand verloren.
Vanaf 1660 heet het bolwerk Rijk, een naam die is ontleend aan het naburige dorp Rijk dat in de 17de eeuw bij hevige storm in de golven van de Haarlemmermeer verdween.
In 1685 werd de afgebrande houten molen vervangen door een stenen stellingmolen korenmolen De Victor, bijgenaamd de vechter, en vernoemd naar de beschermheilige van het korenmolenaarsgilde Sint Victor. Victor was in de 3de eeuw na Christus een Romeins officier. Hij had zich bekeerd tot het christendom en weigerde te offeren aan de Romeinse god Jupiter. Keizer Maximianus Hercules veroordeelde hem ter dood door vermaling tussen twee molenstenen. Maar als een wonder weigerde de molenwieken die bewuste dag te draaien. Na zijn dood werd hij heilig verklaard tot Sint Victor of Sint Veghter. Toeval of niet maar ook de molen bleek een vechter, het was één van de laatste stadsmolens die in 1898 moest wijken voor woningbouw.
Boven de oostelijke ingang van de molen was een gevelsteen geplaatst met de afbeelding van een heilige en daaronder een gedicht:
St. Victor
Een prins die treckt te veld
om victorie te behaalen
door godts seegen ben ick gestelt
tot burgerdienst te maalen
Anno 1685
In het Algemeen Handelsblad van 20 sept. 1898 komt de volgende advertentie voor:
"ANTIQUITEIT.
TE KOOP de Steen met beeltenis, afkomstig van den gesloopten Molen DE VICTOR.
Adres G.Boxman, Hugo de Grootkade 18, 2de étage."
Welke omzwervingen de steen hierna gemaakt heeft is niet bekend, maar de gevelsteen bestaat nog en werd na een grondige restauratie op 17 oktober 2017 herplaatst in de muur van de brandweerkazerne op
de hoek van de Rozengracht en de Marnixstraat, tegenover de voormalige standplaats van de molen (Rozengracht 243-247).
Wat gebeurde er nog meer rond de molen?
Eigenaar-molenaar J.Langeveld van De Victor verzocht in 1828 aan het stadsbestuur de burgers te verbieden hun graan buiten de stad te laten malen. Het stadsbestuur besloot van haar recht in deze geen
gebruik te maken, omdat haar burgers buiten de stad goedkoper uit waren.
In 1834 ging het vreselijk mis is te lezen in de Dordrechtsche Courant van 21 aug. 1834:
’Amsterdam, den 18 Augustus. Zaturdag den 16 dezer heeft hier het volgend ongeluk plaats gehad: Willem Schaling, kuipersknecht, wonende in de Egelantierstraat, n°. 231, heeft een jongen, op de
Schans, bij den molen St. Victor, een vlieger helpen oplaten, welke aan den molen vast geraakt is. Schaling, naar den molenaar gegaan zijnde, met verzoek om den vlieger te mogen losmaken, vond den
molenaar bereidwillig om den molen, die in vollen gang liep, te doen stilstaan; doch hem op den omloop van den molen, voor dat dezelve vast gezet was, gevolgd zijnde om den vlieger los te maken, is
hij door een der molen-roeden zoo geweldig getroffen, dat hij, naar het gasthuis gebragt zijnde, kort daarna is overleden.’
Zoals alle bolwerkmolens stond ook De Victor op een erf in eigendom van de gemeente. En hoewel molenaar Gerrit Boxman (1841-1902) netjes jaarlijks zijn precario of erfpacht betaalde gaf de gemeente
hem in 1897 toch te verstaan de molen af te breken en het erf schoon op te leveren en zijn heil elders te zoeken. Een aangespannen rechtszaak werd verloren zodat de molen in het voorjaar van 1898
werd gesloopt. De molenaar verhuisde naar de Hugo de Grootkade 18.
Aan de rand van de stad was nogal wat, naar huidige maatstaven, vervuilende industrie aanwezig. Op dit bolwerk was dat onder meer een ammoniakfabriek en de paardenslachterij en leerlooierij Het
zwarte Paard (1852) van Gerrit Sinck (1815-1886). Zijn zoon Johan Christoph Sinck (1837-1923) kwam bij hem in dienst.
Gerrit Sinck was geboren op het bolwerk Nieuwkerk. Zijn vader en moeder stonden als leerlooiers te zwoegen op het schoonkrabben van paardenvellen, en het lag voor de hand dat de jonge
Gerrit hetzelfde ging doen.
Johan Sinck trouwde drie maal. In 1855 met de negentienjarige Margaretha Elisabeth Sander, zij is de moeder van Gerrit die als opvolger in de slagerij komt. In 1878 met Jeannette Alida Apfeld (1849-1883),
weduwe van stalhouder Jan Hendrik Overmeijer Hzn (familie van de gelijknamige rijtuigfabriek) en die het leven schenkt aan een lichamelijk gebrekkige zoon Johan Christoph en een dochter die met een
slager trouwt. Maar na vijf jaar overlijdt Jeanette. Johan hertrouwt voor de derde keer met Alida Overmeijer (1853-1925), de zus van Jan Hendrik.
Marnixstraat 194 was in 1866 het adres waar Gerrit een Johan als ‘G.Sinck en Zoon, leerlooierij en paardenslagerij’ hun bedrijf openden. De zaak groeide uit tot een groot bekend bedrijf met een uitgebreid gebouwencomplex, waar plaats was voor stallen, paardenverhuur, paardenslachterij, leerlooierij en een winkel waar paardenvlees werd verkocht. Hij betaalde honderd gulden voor ‘vette, gezonde, voor den dienst onbruikbare paarden’. Bij de slachterij aan de Marnixstraat zijn stallen voor een kleine dertig paarden die er kortstondig staan in afwachting op het voor hen fatale moment. Om die dieren te voeren koopt Sinck twintig tot dertig ton hooi die vanuit het schip wordt gelost. Omgekeerd biedt Sinck ieder voorjaar een ‘beste vaalt molmmest’ te koop aan. Ze zijn de grootste opkoper op de jaarlijkse paardenmarkten in de stad, van met name werkpaarden.
In Het Vaderland van 3-7-1875 komt het volgende verslag voor: ‘Het gebruik van paardenvleesch door het behoeftig deel der bevolking te Amsterdam, dagtekent van 1860, toen de heer Sinck zich op
de Schans vestigde. Het waren vooral de bewoners der Jordaan, die bij de klimmende prijzen van het rundvleesch, aan een paardenboutje tegen 12 cts. het kilogram de voorkeur gaven boven een legen
schotel. Die prijs is langzamerhand verhoogd, daar de slachter zelf nu niet aarzelde om van 10 tot 100 gulden – vroeger 80 à 50 cents! – voor een gezond dier te besteden, dat hij tegen aan die som
geëvenredigde prijzen van de hand zette. Het rookvleesch kost thans 90 en de biefstuk 80 cents het kilogram. Dat de smaak en het voedingsgehalte niets te wenschen overlaten, zou menigeen, die achter
een ossenschijfje meenende te zitten, zijn maal met een gewezen harddraver doet, kunnen getuigen. Aan de inrigting van den slagter Sinck, waar de paarden – voor zoveel nodig – gemest, geslacht,
gedeeltelijk gerookt en hun vellen gelooid worden, bedraagt het gemiddeld jaarlijks cijfer der verhandelde beesten ongeveer duizend. In de laatste jaren heeft hij een paar mededingers gekregen; wel
een bewijs, dat de onderneming goed gaat.’
Ook in Het Parool van 20-3-1969 is hier nog wat over te vinden: ‘Later zijn we naar Amsterdam verhuisd. In de Jordaan. Waar ze al die mooie liedjes van zingen. We gingen er tegen de muur op van
de honger. Zaterdags moesten mijn broertje en ik een dubbeltje afsnijdsels gaan halen bij Sinck, de paardenslager in de Marnixstraat. Dan vroeg die vent: is het voor de hond? En dan zei mijn broertje:
ja, maar me moeder is de hond en wij zijn de jonkies.’
Als de sterke zoon van de slager hielp Johan Christoph vaak bij het redden van paarden uit de gracht. Rond 1860 vond Johan een toestel uit waarmee paarden, die te water waren geraakt, op het droge
konden worden gehesen, een mobiele driepoot met takel: een paardenhijstoestel. Het werd bekend onder de naam ‘het toestel van Sinck’, in de volksmond het ‘Zinktoestel’.
Het kwam op de smalle drukke grachten regelmatig voor dat een paard in het water viel. Zo takelde hij jaarlijks een vijftigtal paarden omhoog waarvoor hij per reddingsactie tussen de tien en veertig
gulden rekende. Als het paard niet meer te redden was, dan kocht hij het paard ter plekke op en nam het gelijk mee naar zijn slachterij en kort daarna lag het vlees in zijn winkel. Als het toestel
van Sinck in actie kwam voor een paardendrenkeling was er massale toeloop, waarvan het Nieuws van de Dag regelmatig verslag doet.
(13-12-1881) ’Hedennamiddag te twee uren is op de Prinsengracht bij de Egelantiersgracht een melkkar met paard en den jongen die er op passen moest, te water geraakt. De jongen werd er door een politieagent
uitgehaald en kwam met een nat pak vrij. Het paard volgde ook spoedig, doordien het toestel van Sinck juist bij de hand was. De melk was er echter niet beter op geworden, voor de gebruikers tenminste.’
(16-12-1881) ’Gisterenavond, ongeveer half acht, is in de Kalverstraat bij de Sint Luciënsteeg, een voor eene vigilante gespannen paard, hetzij door de gladheid der asphaltbevloering of door andere oorzaak,
gevallen. Het was, niettegenstaande alle aangewende ‘paardenmiddelen’ niet tot opstaan te bewegen. (…) Toen eindelijk, na twee uren tobbens en zeulens met het onwillige paard, Sinck met zijn toestel
het weer op de beenen kreeg, liep het weg alsof er niets gebeurd was, en toen eindelijk volgde ook het publiek het goede voorbeeld van het redeloze dier.’
(16-1-1882) ’Op den hoek van de Leidsche- en Prinsengrachten is vanmorgen een paard, gespannen voor een kar beladen met gips, op de helling der brug achteruit gegleden en in den kelder van een kastelein
terecht gekomen. Het paard moest met den toestel van Sinck uit de diepte worden geheschen.’
Op de Wereldtentoonstelling van 1883 wordt een model van het toestel gepresenteerd inclusief een verkorte verslaglegging van het geredde. Gered zijn onder andere 94 paarden, 4 runderen,
2 lijkkoetsen (!), 3 omnibussen, 73 rijtuigen, 3 sproeiwagens, 4 postwagens, 5 aschwagens, 5 bierkaren, 66 vrachtwagens, 2 Liernur-machines (voor faecaliën), 2 stoomketels, 2 veegmachines, 1 ijzeren
cilinder, 1 vat margarine, 1 vat stroop, 2 vaten tabak.
In 1917 werd het hijstoestel door de zonen van Sinck verkocht aan de gemeente. Daar werd de takeltaak overgenomen door de brandweer, waar het toestel werd gebruikt tot in de jaren dertig.
Bronnen:
wikipedia.nl
bolwerken.amsterdam.nl
molendatabase.nl
Wandelingen met Rembrandt in en om Amsterdam, Frits Lugt (1915)
Concurrentie tussen binnen- en buitenmolenaars, (Ons Amsterdam 1967)
hart.amsterdam.nl
hippomobielerfgoed.nl