Naam: Cellebroedersklooster (voor 1578)
Adres: Nes 80-102
De Wijde Lombardsteeg was eertijds een water en vormde de zuidgrens van de stad. Het water droeg de naam Spoeye of ’t Speuytgen en ook wel Cellebroersbeeck. Tussen de Wijde Lombardsteeg en de Cellebroerssteeg stond het voor 1440 gestichte Cellebroedersklooster, een derde orde convent van lekenbroeders (Alexianen) die volgens de regel van Augustinus leefden. Jan Wagenaar schrijft in zijn stadsbeschrijving (1760-1767) dat de broeders van het klooster ‘hun werk maakten van het oppassen van kranke, en vooral met pest besmette luiden’. De taak die de broeders van het convent hadden was het verzorgen van de zieken in de stad. Dit was een vereiste die het stadsbestuur contractueel had vastgelegd voordat het klooster gesticht mocht worden. Deze ziekenverzorging voerden zij vooral uit in het aansluitend gelegen Sint Pietergasthuis en het op eigen terrein gelegen Pesthuis (tussen huidige Cellebroerssteeg en Kalfsvelsteeg). Maar hun zorg strekte zich ook uit tot andere gasthuizen en zij verzorgden begrafenissen. Door de vele pestepidemieën was dat geen eenvoudige opgave. Vanaf 1440 werkten permanent 12 broeders buiten het convent en zij verzorgden alleen mannen. Tot in 1475 de Cellezusters zich in Amsterdam vestigden bleven vrouwen van dit soort zorg verstoken.
Het klooster was zoveel mogelijk afgesloten van de buitenwereld. Het kloosterterrein had slechts enkele ingangen en poortjes, terwijl de gevel van het klooster
aan de westzijde van de Nes geheel vensterloos was. In 1505 kregen de Cellebroeders vergunning het Spoeye te overkluizen zodat het klooster iets vergroot kon worden.
Het mocht zolang er maar een beladen hooischuit onderdoor kon. Bij grondwerkzaamheden in 1914 bleek een deel van die uitbreiding plus muren van de kapel nog te
bestaan en op die overkluizing verankerd te staan. Op hun eigen terrein hadden de Cellebroeders een kerkhof, waar ze ook pestlijders, die aan die ziekte bezweken
waren, begroeven.
In 1547 werd er in de Smidskapel in de Oude Kerk een hangkamer (=galerij) gerealiseerd, die een goed uitzicht bood op het Sint Eloy-altaar van de
Smeden. Deze hangkamer was uitsluitend bestemd voor de Cellebroeders. Hierdoor behoefden zij zich voor hun kerkbezoek, in een tijd dat men nog maar weinig wist
van ontsmettingsmiddelen, niet onder het gewone kerkvolk te begeven.
Na de Alteratie in 1578, waarbij het katholieke stadsbestuur werd afgezet en vervangen door een bestuur dat voornamelijk bestond uit protestanten, werden alle
gebouwen en terreinen van de kloosters onteigend, zo ook die van het Cellebroedersklooster. Sommige kloosters werden nadien door de stad gebruikt om instellingen
zoals ziekenhuizen en tuchthuizen in te vestigen. Andere kloosters werden echter door de stad verkocht en veelal tot burgerwoning vertimmerd. Een proces dat niet
van de een op de andere dag plaats vindt, maar waar meerdere jaren mee gemoeid zijn.
De eerste overdracht bij het Cellebroedersklooster lijkt op 31 augustus 1584 te gebeuren aan Gerrit Jansz. Uyl. Het is een stuk dat zich uitstrekte van de Nes tot
de Amstel met een breedte van 23 voet. Op 5 december 1585 werd aan Hendrick van der Beecke een bijna even groot stuk overgedragen, dat aan de zuidkant door het
vorige grondstuk werd begrensd. Enkele weken later, droeg Van der Beecke zijn eigendom over aan Marcelis Fransz.
Begin september 1584 was door de Burgemeesteren en Thesaurieren een ander gedeelte van de terreinen (nu Rokin 69) overgedragen aan Jacob Jansz. Hamer, ‘verver’,
waaruit blijkt dat hij werkzaam was in de lakenindustrie. Jacob Hamer richt een deel van het voormalig klooster in tot ververij. Verder wordt in de kwijtschelding
afgesproken dat Jacob Hamer geen gebruik mag maken van de kerk die direct aan het pand vastzit en dat hij daar geen uitgang mag maken of gebruiken. Uit een kwijtschelding
van 17 december 1592 blijkt dat Jacob Hamer zijn huis en erf 8 jaar later aan Jan Claesz Benningh verkoopt. Jan Claesz. Benningh kocht in 1594 ook het erf aan het
Rokin met het hoekerf aan de straat voor fl. 1850,- en ook nog een aansluitend erf voor fl. 1000,- dat aan de oostzijde aan de Cellebroederskerk grensde. We ontdekken
meer over de familie Benningh in een later koopcontract. Jan Benningh en zijn vrouw hadden een dochter genaamd Elisabeth. Na het overlijden van haar vader blijft zij
in het ouderlijk huis wonen. Dat haar moeder dan ook nog in huis woont mag aangenomen worden uit het feit dat ze nog genoemd wordt in een bron uit 1631. Op 15 juni
1620 gaat Elisabeth in ondertrouw met Matheus van Halewijn.
De familie van Matheus van Halewijn kwam niet uit Amsterdam, zelfs niet uit Holland. Zijn vader kwam oorspronkelijk uit Antwerpen en was kramer en zijdelakenkoper
van beroep. Hij verhuisde naar Amsterdam en schreef zich in 1579 in als poorter. Matheus van Halewijn was een rijk koopman: uit verschillende bronnen blijkt dat
hij naast de woning op het Rokin ook een woning ‘op ’t Water’, het huidige Damrak, bezat. Daarnaast bezat hij enkele huizen en erven in de nabijheid van de
Lauriersgracht en een buitenplaats in de Diemermeer. Elisabeth is op 27 december 1645 begraven in de Westerkerk. Matheus van Halewijn volgt een jaar later. Uit
de begraafregisters blijkt dat Elisatbeth en Matheus op het Damrak samen hebben gewoond. Wie de bewoners waren van het pand aan het Rokin is niet bekend. Twee jaar
later, in 1647, wordt door notaris Frans Bruijningh een inventaris opgemaakt van de bezittingen van Matheus van Halewijn.
Ook hieruit blijkt zijn rijkdom. Daarin staan onder andere vijftig schilderijen waarvan er vier door de (toen) bekende Bartholomeus Spranger waren geschilderd.
Het totale bedrag van de veiling bedroeg ruim 565 gulden. In 1650 verkopen de erfgenamen van Van Halewijn de woning aan het Rokin voor f.6.250,-. aan Jan van
Ceulen. Omgerekend zou dat heden zo’n 55.000 euro zijn. Ter vergelijking: tegenwoordig (2021) betaal je voor een klein appartement op het Rokin al ruim vier ton.
Een jaar nadat Jan van Ceulen het pand in 1650 koopt, bouwt hij een nieuwe woning waarbij een vergulde ster de gevel sierde. Blijkbaar was het vorige huis, dat
nog deel uitmaakte van het vroegere Cellebroedersconvent, van dien aard dat het toe was aan vervanging. Met de bouw van het nieuwe huis verandert ook de oriëntatie
ten opzichte van de straat. Stond de woning eerst gericht op de Wijde Lombardsteeg, de nieuwe woning is gebouwd naar het Rokin.
Ook het huidige pand, dat in 1901 werd gebouwd, is nog steeds gericht op het Rokin. Het nieuwe pand bevat geen sporen meer van het voormalige klooster. Wie nu
over het Rokin loopt, ter hoogte van nummer 69, zou niet kunnen bevroeden dat hier vroeger een klooster stond. Alleen de straatnaam van een steeg ten zuiden van
het pand, de Cellebroerssteeg, herinnert nog aan dit verleden.
Terug naar 1589. In dat jaar bracht de Amsterdamse regering de overige terreinen in veiling. De beek van het klooster was tot een straat gemaakt, de Wijde Lombardsteeg, en nu werden te koop geboden de erven aan deze nieuwe straat, alsmede een terrein aan het Rokin en één aan de Nes. Alleen het laatste erf, naast de voormalige kerk, waar in de zuidmuur het recht van inbalken vergund werd, vond een koper in de kuiper Willem Wesselsz voor fl. 475,-. De interesse in de overige erven was minimaal. Het duurt vijf jaar, tot 1594, voordat de terreinen opnieuw in veiling werden gebracht, nu ging het beter. De kerk en een belendend pand werd in vier delen verkocht; twee in de straat en twee aan de Nes. De delen aan de straat kwamen voor fl. 1504,- en fl. 1800,-, in het bezit van Willem Wynantsz., ‘lindewever’ en Brisse Gillie. De erven aan de Nes werden voor fl. 1600,- en fl. 1560,- eigendom van vlaskoper Roelof Buys. Roelof Buys bebouwde het terrein. Na zijn overlijden verkocht zijn weduwe Grietje Arents met haar zonen David, Jan en Andries Buys het huis en erf in 1601 aan Michiel van Herst. Michiel lijkt zijn nieuw eigendom te hebben verbouwd, en er twee huizen van te hebben gemaakt. Het hoekhuis, waar ‘Den Dulxsen Vlassack’ uithing, ging hij zelf bewonen. Het andere huis verkocht hij in 1603 aan Pieter van der Broecke. Deze verkocht het huis al weer in 1607. De volgende verkoop vond plaats in 1620 aan chirurgijn mr.Hertman of Hartman Hartmansz., die het zeer lang in bezit heeft gehad. De grond van de beide afgebroken huizen is toegevoegd bij het kantoorgebouw van The Marine Insurance Company Limited op het Rokin, tot vergroting van dit gebouw.
Naam: Pesthuis (voor 1578)
Adres: Nes 96-102
Van het, op het terrein van het Cellebroedersklooster gelegen, Pesthuis is weinig bekend. We hebben al gezien dat de broeders een groot deel van hun werk
deden als ziekenverzorger met de nadruk op mensen die besmet waren met de pest, een uiterst besmettelijke ziekte. Het Pesthuis was een soort van quarantaine
verblijf voor deze zieken, afgezonderd van de andere zieken. Het is aannemelijk dat de hier werkzame broeders ook slechts een minimaal contact hadden met de
rest van het klooster. Overledenen werden op eigen terrein begraven.