Naam: Bolwerk Westerbeer
Adres: Eerste Breeuwersstraat
Bouwjaar: ca.1613
Opdracht: Gemeente Amsterdam
Het bolwerk is gebouwd omstreeks 1613. Op een plattegrond van 1623 is op het bolwerk nog geen molen ingetekend. Later staat hier de standerdmolen De Beer. Bij bolwerk Westerbeer is een waterkering in de vestinggracht gelegd omdat deze gracht de Haarlemmerdijk doorbrak, maar het achterland moest toch beschermd blijven tegen hoog water. De Stenen Beer, ook wel de Watertemmer genoemd, beschermde het grasland rond Amsterdam bij hoogwater. Deze waterkering of beer is een onderdeel van de zeewering en moet dus sterk zijn en is derhalve ook breed. Maar hij mag weer geen toegang tot de stad vormen voor aanvallers van buiten. Daarom werd de bovenzijde scherp taps toelopend gemetseld met bovenop nog eens hoge bouwsels, een soort torentjes ofwel monniken, die ook het balanceren over de scherpe rand onmogelijk moesten maken. Beren zien er op tekeningen soms fragiel uit, maar niets is minder waar. Van de Oosterbeer is bijvoorbeeld bekend dat voor de bouw meer dan drie miljoen kloostermoppen gebruikt zijn. Het bolwerk bestaat in 1672 nog uit een gemetselde muur, maar deze is kennelijk al in slechte staat want in 1673 is de stenen bekleding al ingestort. Door de bouw van een keersluis in de Westerdoksdijk werd de Westerbeer overbodig. In 1874 werd het voor 1400 gulden verkocht voor de sloop, het einde van dit bolwerk.
Ver voor die tijd was de standerdmolen De Beer al vervangen door een achtkante stellingkorenmolen. Het Algemeen Weekblad bericht in 1855 het volgende: ‘Amsterdam, 11 Julij. De molen de Beer bij de Willemspoort is heden nacht door den bliksem getroffen, doch weinig beschadigd. Te gelijkertijd is een paard doodgeslagen en een knecht getroffen, die daarbij het gehoor verloren heeft.’ Enkele jaren later ging het alsnog mis. Op 18 september 1861 brandde de korenmolen De Beer af en werd niet herbouwd. Arie Bosman, eigenaar en bemaler, had zich in 1854 bij het gemeentebestuur beklaagd over de verschrikkelijk hoge huizen, die door de Vereeniging ter Bevordering der Arbeidende klasse in het plantsoen aan het Smallepad gebouwd zouden worden en hem de wind wegnemen. Zijn adres haalde niets uit want deze zaak werd niet tot de bemoeienissen van het stedelijk bestuur gerekend. De nok der huizen kwam drie meter boven de zwichtstelling van de Beer uit. Het is begrijpelijk dat Bosman geen plannen maakte zijn afgebrande molen weer op te richten.
De nalatenschap van Jan Cornelisz Van Warmenhuijsen van der Belt, alias Korenmolenaar, is gedateerd 20 aug. 1722. Zijn vier dochters, Annetje, Neeltje, Catharina en Barbara hielden aanvankelijk
gezamenlijk de gehele erfenis in bezit. Ten behoeve van de kleinkinderen moest er een verdeling in vier porties plaatsvinden. Zij hadden inmiddels drie korenmolens, De Beer, De Vervanger en De Bok,
allen staande bij de Haarlemmerpoort op de drie bolwerken ten noorden van die poort, in bezit.
Een akte van 31 januari 1743 vermeldt dat Barent van Mulligen een kwart deel van korenmolen De Beer kocht van de weduwe van Jan Potjes. Uit een akte van 23 december 1743 blijkt dat Barend van Mulligen
meestermolenaar was. Zijn twee mede-eigenaren, Gerrit van Oostrum en Jacobus Coopman, melden voornemens te zijn per 1 mei 1744 een andere meestermolenaar, Hepke van Oostrum, te benoemen. Barend weet
zich kennelijk met succes te verzetten want op 29 maart 1747 benoemde Adrianus Knipscheer, meestermolenaar op korenmolen De Swaan buiten de Weteringspoort, Barent van Mullingen, meestermolenaar op
molen De Beer op de Schans bij de Haarlemmerpoort, tot voogd van zijn kinderen.
In 1756 is Hepke van Oostrum kennelijk nog altijd geïnteresseerd want dan is hij koper van een ½ woning op Westerbeer. Verkopers zijn Wijbrand Wijbrandsz, echtgenoot van Agnieta Potjes en de Erven
van Barend van Mulligen echtgenoot van Agnieta Potjes.
In 1799 is er weer een verkoopactie. Nu worden er een ½ woning en opstallen verkocht met de huisnaam De IJzeren Beer en in gebruik als herberg. Verkoper is Magteltje Coenen weduwe van Wijbrand
Wijbrandsz. Koper is Emen Wijbrands.
In ‘De deur’ door M.Revis komen de bolwerken ook ter sprake als kleinzoon en opa gaan ‘Kanonnetjes kijken’
- Grootva, ik wilde u vragen of u over veertien dagen met mij wilt gaan wandelen. Kanonnetjes kijken. […]
- Gaat u mee verder grootva? vroeg de jongen. Hierheen.
Zij deden het bolwerk Westerbeer aan, de jongen ging er een poos in het gras zitten en keek naar de korenmolen, die naar boven geschoven leek te worden door huizendaken, bomen en schuttingen aan
zijn voet, zo dicht waren zij bij hem.
Lescaillet bleef staan en mompelde weer.
- Waar moet dat heen. Beloof me jongen, beloof me.. De jongen hoorde hem niet. Hij kon van zijn zitplaats de bovenste punt van de Haarlemmerpoort zien. Rechts langs de molen kwam de boog van de
buitenpoort te voorschijn, aan de overkant van de gracht. De jongen stond op om dichter bij de Stenen Beer te zijn, een dam van metselwerk met een scherpe rug. In het midden bevond zich een doorlaat,
ter lozing van overtollig polderwater op het IJ, bij eb. Twee ronde torentjes op de rug moesten beletten, dat iemand buiten de poorten van de stad om Amsterdam zou kunnen verlaten of binnenkomen.
De jongen keek naar de torentjes en berekende een mogelijkheid om er langs te komen. Twee man zouden er met behulp van touwen en stokken met haken in kunnen slagen, tenminste bij nacht of als het
mistte. Hij ging zitten en beleefde een avontuur: hij was met een vriend de vijandelijke stad binnengeslopen, ontdekt en op de vlucht. Achter hen het gerucht van vervolgers met lantarens, stemmen,
naderende voetstappen. Zij beiden snel bezig met het werpen van lussen om een der torentjes, dan konden zij zich langs het sterk hellende bovenstuk van de waterkering ophijsen.
Hij ontwaakte uit zijn gefantaseer en keek om zich heen. De schrik die hem ineens overeind dreef, zakte toen hij zijn grootvader in de verte zag, op het Smalle Pad onder de stadswal langs, waar
aan beide zijden lage huisjes stonden, schuren en bomen. Hij holde hem achterna.
- Zo jongen, zei de oude man tevreden, ben je daar? Ik heb je een hele tijd niet gezien. Waar gaan we heen?
- Naar De Bogt, grootva, zei de kleinzoon, na een snelle blik op Lescaillet, toch gerustgesteld.
Bronnen:
wikipedia.nl
amsterdam.nl
molendatabase.nl
amsterdamsverleden.nl/middeleeuwse-stadsmuur
www.bolwerken.amsterdam.nl
stadsarchief Amsterdam notariële akten (toegang 5075, inv. 10035, pag. 329; toegang 5062, inv. 117, pag. 89; toegang 5075, inv. 10111, pag. 545)
De Nieuwe Stem. Jaargang 18 blz 478-479 ‘geraadpleegd via DBNL (KB, nationale bibliotheek)’
Amstelodamum jb.64 (1972) blz.163-181, Mr.J.H.van den Hoek Ostende