Naam: Bolwerk Westerblokhuis
Adres: Sarphatistraat
Bouwjaar: 1661
Opdracht: Gemeente Amsterdam
Het bolwerk Westerblokhuis was gelegen tussen de westoever van de Amstel en het Utrechtseplein (nu Frederiksplein) en maakte deel uit van de verdediging van de Vierde Uitleg. Het bolwerk is
in 1661 gebouwd en de al op het terrein aanwezige houten korenmolen De groene Molen van voor 1629 werd ongeveer 40 meter naar het zuidwesten verplaatst. In de onderaardse gewelven van het bolwerk,
de kazemat, stond het geschut gericht op de Amstel.
In het spraakgebruik veranderde de naam van de molen in ‘De Groen’. Deze standerdmolen De Groen is voor 1724 opgevolgd door een achtkante bovenkruier. Deze molen werd in 1735 vervangen door een
geheel stenen molen en kreeg toen de naam De Leeuw. De molen was ook nog eens bijzonder hoog, 35 meter boven maaiveld en daarmee de hoogste molen in Amsterdam. Logisch dus dat de molen algemeen
bekend stond als ‘De Hooge Steenen Molen’. Aan de molen was een vierkante blauwe gevelsteen met een versje, een leeuw en het jaartal 1735 aangebracht. De molen is in 1868 afgebroken.
Molen De Leeuw was in Amsterdam de enige van zijn soort, de andere bolwerkmolens hadden alle op de stenen onderbouw een rietgedekt houten achtkant.
Op 14 september 1742 vindt ‘Verkoop van de helft van de stenen korenmolen de Le[e]uw, vanouds genaamd de Groene, staande aan de oostzijde van de Utrechtsepoort voor 13.500 gulden’ plaats.
Op 12 september 1780 is koper voor de helft van de molen en enkele huizen ene Dirk Blonck. Verkoper is de Erven Gerrit Blonck. Is Dirk de zoon van Gerrit? Gerrit had wel een zoon met die naam.
De Utrechtsche Courant, van 3 oktober 1810 meldt: ’G. Schimmel, J.A. Santinck en J. Houtkoper, makelaars, zullen op Maandag den 10 december 1810, des avonds ten 5 uuren in 't O.Z. Heeren
Logement te Amsterdam doen veilen en aan den hoogstmijnenden verkoopen: De helft in de zeer gerenomeerde STEENE WIND KORENMOLEN, genaamt DE LEEUW, met alle derzelver vaste en losse Gereedschappen,
benevens nog in zeven Woonhuizen, alle staande op Stads Grond, op en aan het Bolwerk Westerblokhuis, bij de hoogte Amstelsluis.’
Schepen Andries Mulder had in 1760 een deel van het bolwerk gehuurd inclusief de wal naast de molen om er een pleziertuin van te maken. Het werd tot ver in de 19de eeuw een plek waar
Amsterdammers graag verbleven. Er kwam een uitspanning/danshuis Dalrust waar ook vergaderzalen waren.
In Dalrust spreekt Karl Marx op zondagmiddag 8 september 1872 als hij te gast is bij de Amsterdamse afdeling van de Nederlandse sectie van de Internationale Arbeiders Associatie, later bekend
als de Eerste Internationale. Later die dag is ook Klaas Ris nog spreker. Klaas Ris (1821–1902) was een van de voorlopers van de socialistische beweging in Amsterdam, wiens optreden in 1880 zou
leiden tot de oprichting van de Sociaal-Democratische Bond. Zijn optreden stond onder invloed van de ideeën van Marx.
Klaas Ris is geboren in Westzaan als één van de negentien kinderen van een visser. Als tienjarige begint hij te werken op een papiermolen voor een dubbeltje per 12-urige werkdag. Na de dood van
de eigenaar van de molen scharrelt Klaas hier en daar zijn kostje bijeen totdat hij oud genoeg is om in militaire dienst te gaan. In 1846 zwaait hij af en trekt hij naar Amsterdam om uiteindelijk
werk te vinden bij een houtzaagmolen. Om zichzelf en zijn gezin (hij trouwt in 1847) beter te kunnen onderhouden, verdient hij wat bij als ‘pijpvoerder’ bij de vrijwillige brandweer. Naast de
strijd tegen het onrecht aangedaan door de autoriteiten werd mede op initiatief van Klaas Ris in 1868 de Amsterdamse Bouwmaatschappij tot verkrijging van Eigen Woningen opgericht.
De afbraak van deze en de andere bolwerkmolens na 1850 was een lange juridische strijd tot de Hoge Raad. Een proces dat uiteindelijk door de gemeente werd gewonnen, maar dat geen molenaar blij maakte.
Het proces werd gevoerd rond de molen De Leeuw en handelde om vier vragen over het rechtskarakter van de bedragen, die volgens raadsbesluit van 1 oktober 1823 door de eigenaars der bolwerkmolens aan de
gemeente verschuldigd waren, maar die omstreeks 1860 vrijwel oninbaar bleken. De eigenaren van de molen hadden jarenlang geen precario betaald voor het gebruik van de grond. De vragen waar het om
handelde zijn:
1. Heeft de stad haar recht op de grond behouden?
2. Heeft de stad het recht om te vorderen praestatie van de recognitie?
3. Heeft de stad het recht de molens te doen afbreken?
4. Is de stad in dat geval vergoeding aan de eigenaars verschuldigd?
Volgens het stadsbestuur was het antwoord op de vragen 1 en 3: Ja; en op de vragen 2 en 4: Nee.
Ad 1. Volgens de gemeente ‘konden de eigenaars der molens geen recht op de grond pretenderen, omdat zulks in strijd zou zijn met de primitieve uitgifte en gunning en zij niet eigener autoriteit de titel
van hun bezit konden veranderen.’
Ad 2. Volgens de gemeente ‘kon de stad de recognitie niet vorderen bij gebreke van een verbintenis van hen, van wie zij geheven zou worden.’
Ad 3. Doordat zij de recognitie niet voldaan hadden, konden de eigenaars der molens zich tegen afbraak hunner gebouwen niet verzetten. Er behoorde echter een sommatie vooraf te gaan, niet zozeer als
exploit van opzegging of opzegging van huur, maar om de wanbetaling te constateren. De betaling toch was niet zo zeer praestatie van een verbintenis, als wel het middel om de voortzetting van het gebruik
te verzekeren. Zolang er verzuim was, was er een nova causa, die aan het recht van onmiddellijke opzegging zijn volle kracht gaf. De duur van het gebruik was dan alleen van de willekeur der stad
afhankelijk.
Ad. 4 Het verzuim liet geen plaats voor een recht op schadevergoeding.
Op deze gronden werd Amsterdam tot voor de Hoge Raad toe in het gelijk gesteld tegenover de eigenaren van De Leeuw, tengevolge waarvan in de zomer van 1868 het einde kwam voor molen De Leeuw evenals de
tuin en bijbehorende gebouwen welke tegelijk met de molen werden gesloopt. Ook de aan de voet van het bolwerk gelegen jachthaven moest verdwijnen.
De uitspraak van de Hoge Raad geeft Amsterdam jurisprudentie bij alle gelijke gevallen de molens verplicht te laten slopen zonder compensatie.
Zoals we kunnen lezen heeft de gemeente bij de vragen 1 en 2 de nodige steken laten vallen. Dat begint al met een slechte registratie van wie wat en wanneer van de gemeente in gebruik heeft genomen
en onder welke voorwaarden. Doordat vaak niet is bijgehouden wie een nieuwe eigenaar van een molen werd, werd ook de recognitie (erfpacht of erkenningsbelasting) niet geïnd. Bij vraag 3 wordt de
schuld van het niet betalen van de recognitie bij de eigenaar gelegd, in casu de molenaars. Het antwoord op vraag 4 volgt uit het antwoord op vraag 3. De grote verliezer in deze is de molenaar die
zijn inkomstenbron ontnomen wordt zonder enige vorm van compensatie en die hoogstwaarschijnlijk niet op de hoogte was van de verplichtingen die aan zijn bezit kleefden, omdat een en ander al van
den beginne niet correct was afgehandeld door de gemeente.
Bronnen:
wikipedia.nl
De molens van Amsterdam in oude Ansichten
molendatabase.nl
Stadarchief Amsterdam
archief mr.J.H.van den Hoek Ostende
Mb Ons Amsterdam mei 2011