Naam: 1ste Regulierspoort (Regulierstoren, Munttoren)
Adres: Singel (Muntplein)
Architect: -, Hendrick de Keyser, Willem Springer, Piet Kramer
Bouwjaar: 1487, 1619, 1877, 1938
Opdracht: Stadsbestuur Amsterdam, Stadsbestuur Amsterdam
Vanaf 1487 stond hier de eerste, houten Regulierspoort. Deze stadspoort was één van de drie hoofdpoorten van de middeleeuwse vestingwerken van Amsterdam. De poort was genoemd naar het Reguliersklooster (1394-1532). Dit klooster stond ter hoogte van de latere Keizersgracht/Utrechtsestraat buiten de Regulierspoort. De poort bestond uit twee torens, een middenstuk en vanaf 1617 een wachthuis. Na de stadsuitleg in 1585 werd de poort overbodig. Delen van de stadsmuur werden gesloopt om plaats te maken voor een glasblazerij. Overigens zijn andere bronnen van mening dat de glasblazerij pas na de brand in het wachthuis komt.
In 1618 brak er een brand uit in de restanten van de stadsmuur en de glasblazerij, maar het wachthuis bleef gespaard. Er volgde een besluit om alleen de meest westelijke van de twee torens te herbouwen in 1619. Er werd gekozen voor een ontwerp van architect Hendrick de Keyser, een achtkantige bovenbouw, een fraaie open lantaarn en een uurwerk met vier wijzerplaten.
1650 Aanslag op Amsterdam
Cornelis van Aerssen, heer van Sommelsdijk, was een boezemvriend van stadhouder Willem II en hielp hem bij de aanslag op Amsterdam in 1650. We laten Jan ter Gouw aan het woord:
‘De Regulierspoort stond echter in hare oude houten gestalte zelfs nog in 1650, toen zij uitgekozen was tot mikpunt van een aanslag, om Amsterdam met ruiters en soldaten te overrompelen.
En toen Sommelsdijk, in den vroegen morgen van den 28n Julij, hier was, om poort en wallen te bespieden, stond hij verbaasd te zien, hoe de pluimgraaf er den artilleriemeester vervangen
had. Zelfs geen geschut op de aarden wallen, maar wel boom- en struikgewas, dat met een hekwerk was afgeschoten tot een warande voor de stadszwanen. Die houten poort niet alleen, maar ook de
houten hamei van de brug, die ter wederzijde gestut was tegen 't omvallen, zagen er beiden uit, alsof ze reeds lang uitgediend hadden, en morgen aan den slooper verkocht zouden worden, en toch
stonden zij nog vijf jaren.’
In 1668 werd de toren uitgebreid met een beiaard van de gebroeders Hemony. Dit klokkenspel was afkomstig van de toenmalige Beurs van Hendrick de Keyser. Het was al in 1651 gegoten door de gebroeders
Hemony in hun klokkengieterij in Zutphen, maar werd pas in 1655 in de beurs opgehangen. Deze speeltoren moest wegens een uitbreiding van het beursgebouw in 1668 verdwijnen, waarna dit klokkenspel werd
overgebracht naar de Munttoren.
Het kleine carillon van 22 klokken werd daarbij aanzienlijk vergroot met zes nieuwe, zware klokken, die Pieter Hemony in datzelfde jaar in Amsterdam goot. Er kwamen ook nog enkele nieuwe kleine klokjes bij,
zodat het nieuwe klokkenspel voor de Munttoren 36 klokken telde. De grootste van de nieuwe klokken klinkt met toon Cis en weegt bijna 2000 kilogram.
In 1669 maakte Pieter Hemony een bronzen speeltrommel voor de Munt die nog dagelijks de klokken elk kwartier laat klinken.
In 1873 werd het stokkenklavier van het carillon verwijderd, waardoor ruimte beschikbaar kwam voor een nieuw uurwerk met een minutenwijzer. Het carillon kon alleen nog spelen via de speeltrommel. Het
duurde tot 1959, het Hemonyjaar, aleer de beiaard weer van een stokkenklavier voorzien werd. Sindsdien wordt het carillon weer wekelijks handmatig bespeeld. Bij deze restauratie werden verder elf van de
kleinere Hemonyklokken vervangen, omdat hun toon door corrosie van het brons niet meer zuiver was. Deze kleine Hemonyklokken zijn nu opgeslagen in het Amsterdam Museum.
In 1993 volgde weer een restauratie waarbij nog meer Hemonyklokken uit het spel verdwenen, en de resterende dertien werden bijgestemd. Een veertiende Hemonyklok barstte tijdens het stemmen. Tevens werd
de reeks, die tot dat moment nog uit 29 klokken bestond, met 9 kleinere klokjes uitgebreid, zodat het huidige instrument er 38 telt, 2 meer dan de reeks die Pieter Hemony in 1668 tot stand bracht.
Nu wordt elk kwartier bij wijze van tijdsaanduiding door de speeltrommel een korte melodie op de klokken afgespeeld. Tweemaal per jaar worden deze melodieën verstoken door de stadsbeiaardier, die daartoe
de stalen pinnen op de speeltrommel van plaats verwisselt. En elke zaterdagmiddag om 14 uur geeft de stadsbeiaardier een concert op dit carillon.
It's in the air 1
It's in the air 2
Bernard Drukker bespeelt het carillon van de Munttoren samen met het City Theater Orkest onder leiding van Lex van Weren.
Aan het begin van de 21e eeuw heeft de Munttoren een extra stevige fundering gekregen om te voorkomen dat het pand zou verzakken door de aanleg van de Noord/Zuidlijn, die er vlak langs gaat. Hiervoor was 1,9 miljoen euro uitgetrokken.
Zoals we hebben gezien is van de Regulierspoort alleen de Regulierstoren over. De toren wordt echter algemeen Munttoren genoemd naar een functie die het wachthuis tijdelijk heeft gehad. Hier werd in het Rampjaar 1672 munt geslagen, een noodmaatregel. Door de val van Utrecht konden er geen munten meer uit deze stad naar Amsterdam worden vervoerd. Er dreigde in Amsterdam een economische crisis door een acuut tekort aan wisselgeld. Er was nog wel genoeg te vermunten zilver en goud aanwezig in Amsterdam, maar het was te riskant om het edelmetaal naar Enkhuizen en Dordrecht te versturen, waar wel nog munten werden geslagen.
Waar kwam al het goud en zilver vandaan? De Staten van Holland, destijds het hoogste bestuursorgaan, hadden op 14 juli 1672 een ‘oorlogsheffing’ ingesteld op het vermogen van de rijke burgers, de ‘capitale lening’. Die mocht niet alleen in muntgeld, maar ook in gouden of zilveren voorwerpen worden betaald. Dat laatste zou voordeliger te zijn dan betaling in munten. De meeste rijke burgers woonden in Amsterdam, zodat de opbrengst hier hoog is. Het ingeleverde zilverwerk werd voorlopig opgeslagen in de kluizen van de Amsterdamse Wisselbank.
De Staten van Holland ging er van uit dat het niet mogelijk was om één van de muntmeesters uit Enkhuizen of Dordrecht naar Amsterdam te laten komen. Amsterdam kreeg tijdelijk het recht om te munten en
een nieuwe muntmeester werd aangesteld. Gerrit van Romond (Romunde), een muntmeester die uit Overijssel was gevlucht vanwege de Hollandse Oorlog met Frankrijk, kreeg de taak om in Amsterdam munten te gaan
slaan. Hij kreeg gezelschap van enkele uit Zwolle gevluchte gezellen. Zo werd Caspar Lenderman, eerst werkzaam bij de provinciale Munt van Overijssel, als ‘essayeur’ (keurmeester) aangenomen. Zijn voornaamste taak was
de controle op het zilver- en goudgehalte van de munten. Als IJzersnijder werd Geurt Haxter uit Harderwijk aangenomen. Hij moest de stempels snijden die gebruikt werden om de munten te slaan.
Een andere stempelsnijder was de in 1631 in het Duitse Essen geboren Christoffel Adolphi. Wanneer hij naar Amsterdam kwam is onbekend, maar in 1660 woonde hij hier. Hij was tot zijn dood in 1680 actief
als stempelsnijder en medaillemaker. Hij was vermoedelijk de eerste in de Nederlanden die een medailleschroefpers bezat, waarop hij gedenkpenningen produceerde. Adolphi probeerde regelmatig als stempelsnijder
bij een muntbedrijf te aangesteld wat in 1673 lukte bij de juist opgerichte Munt van Enkhuizen. In 1672 had hij in Amsterdam zijn kunnen laten zien middels bijzonder fraai afgewerkte proefducatons met het
Amsterdamse wapen, waarin zijn stijl herkenbaar is. Hij kreeg ƒ 250,– voor zijn bijdrage aan stempels van de Amsterdamse Munt maar werd niet aangesteld.
Van Christoffel Adolphi is geen portret bekend. Hij was echter een volle neef van de beroemde dichter en etser Jan Luyken. Mogelijk heeft Luyken dus wel Christoffel voor ogen gehad toen hij de figuur van
‘De Signetsnijder’ tekende.
In een jaar tijd werden in totaal 1.386.230 zilveren rijders en 56.560 gouden dukaten geslagen.
Met het verdwijnen van de dreiging dat de Fransen Amsterdam zouden binnenvallen via het water was het weer makkelijker om munten uit andere steden aan te voeren. In oktober 1673 viel het doek voor de
Amsterdamse Munt. Daarna is nog twee keer geprobeerd om de Amsterdamse Munt nieuw leven in te blazen. Eerst in 1806 door Lodewijk Napoleon die het slaan van munten in zijn rijk wilde centraliseren in Amsterdam
en vervolgens werd in 1839 geprobeerd de Utrechtse munt te vervangen door de Amsterdamse variant, maar beiden zonder succes.
Aan de periode dat hier gemunt werd herinnert ook de naam Muntplein. Hoewel verschillende malen is geprobeerd de naam aan te passen aan een nieuwe functie of de actualiteit. Zo werd het plein tot 1877 Schapenplein genoemd, naar de schapenmarkt. Van 1877 tot 1917 was de naam Sophiaplein naar koningin Sophie, de in 1877 overleden vrouw van koning Willem III. De Amsterdammer kon er niet aan wennen en bleef Muntplein gebruiken. Toen in 1904 in Amsterdam-Zuid een laan naar Sophia werd vernoemd, en verwarring dreigde, werd het plein bij raadsbesluit van 6 juni 1917 definitief de naam Muntplein toebedeeld.
Het wachthuis had de brand van 1618 redelijk doorstaan en deed tot in de negentiende eeuw dienst. Zoals al verteld was het wachthuis in 1672-1673 in gebruik als munthuis. Hierna werd het verbouwd en kwam
in gebruik als wijnhuis en logement met de toepasselijke naam ‘de Munt’.
In 1877 werd het logement gesloopt en vervangen door het huidige gebouw. Het werd gebouwd tussen 1885 en 1887 in neorenaissancestijl naar ontwerp van architect Willem Springer. Tijdens een vernieuwing van het
gebouw in 1938-1939 kwam er op de begane grond een voetgangersdoorgang door architect Piet Kramer. Al begin 20-er jaren werd er een natuurstenen drinkfontein naar een ontwerp van Hildo Krop aangebracht,
welke op een later moment buiten werking is gesteld. Met de herinrichting van het Muntplein is het nog altijd bestaande fontein weer wat meer in zicht gekomen, maar nog altijd buiten werking.
Ook van deze tijd dateert het openbaar toilet onder het wachthuis dat buitenom bereikbaar was via een trap langs het Singel. Onder homoseksuele mannen was dit lange tijd een populaire plek om te
cruisen. Zij gaven, vanwege de souvenirwinkel in het wachthuis, het urinoir de bijnaam ‘Delfts Blauw’. Overigens zou dit gebruik ook de reden zijn dat het urinoir werd gesloten.
Naam: 2de Regulierspoort en 3de Regulierspoort (Boterwaag)
Adres: Botermarkt (nu Rembrandtplein)
Architect: -; Hendrick Rusius
Bouwjaar: 1585, 1655
Opdracht: Stadsbestuur Amsterdam; Stadsbestuur Amsterdam
In 1585 is de stad zover gegroeid dat de Regulierspoort aan het Singel binnen de nieuwe omwalling terecht is gekomen en daarmee zijn nut verliest. De tweede Regulierspoort wordt evenals de eerste in hout opgetrokken en verrijst aan het eind van de Reguliersbreestraat ter hoogte van de Halvemaansteeg. Gelijk alle andere poorten heeft ook deze poort buiten de stad een brug waarin twee ophaalbare delen zijn geplaatst.
Hoewel er al in 1635 plannen zijn voor vervanging van de poort aan het Singel duurt het tot 1655 voor er een ontwerp van de kapitein-ingenieur Hendrick Rusius (Ruse) is. Op het terrein van de gedempte
stadsvest zal een nieuwe stenen poort worden gebouwd. Hier werd een groot plein aangelegd voor de maandagse boter-, kaas- en pluimveemarkt, tot dan op de Dam gehouden. We kennen dit plein nu als Rembrandtplein,
waarbij de poort stond naar de hoek van Reguliersbreestraat en Halvemaansteeg.
Jan ter Gouw schrijft hierover in zijn Amstelodamiana: ‘En dit, — zoowel als 't herstellen der stadswallen en het beplanten van den voet aan de buitenzijde met doorneheggen, — bewijst klaar, dat er op dat
tijdstip bij de Regeering nog aan geen vierde vergrooting gedacht werd. Maar twee jaren later werd besloten, daartoe onmiddelijk over te gaan. De Regulierspoort werd niet, als de beide eerstgenoemden, met de
vierde vergrooting afgebroken, maar bestemd om in andere betrekking dienst te doen. Wij hebben haar tot heden nog als »de Waag op de Botermarkt" gekend; maar juist terwiji dit blad ter perse gelegd werd, kwamen
de sloopers aanrukken, om haar onder den voet te werden.’
Met het gereedkomen in 1664 van de Utrechtsepoort op het tegenwoordige Frederiksplein wordt deze derde Regulierspoort buiten functie gesteld, waarna deze in 1669 werd omgebouwd tot waag. Ze werd bekend als Boterwaag. Gebrek aan onderhoud betekende dat er in de gemeenteraad in 1854, 1862 en 1864 stemmen opgingen om de waag te slopen. Uiteindelijk werd dit besluit in 1866 genomen en werd het gebouw in 1874 gesloopt.
Bronnen:
wikipedia.nl
Amstelodamum jb 1917; mb56 1969
De muntslag van Amsterdam, E.van de Kam (1990)
Amsterdam in zijne opkomst deel I. 1760-1767, Wagenaar, J.
Geschiedenis van Amsterdam deel II-2. (2004)
Amstelodamiana J.ter Gouw
Ons Amsterdam maandblad, 2012 januari