Naam: Den Keulsen Dom, De eerste Engelse Bijbel (De Liesveldtsche Bijbel), Het Leesmuseum
Adres: Rokin 102
Architect: -, -, Johannes van Straaten en C.Plaat, C.B.Posthumus Meyjes, Fa. H.Lesage, J. op 't Land
Bouwtijd: 1586?, 1781, 1820, 1903, 1932, 1938
Opdracht: -, René Michel Leroux, Stichting Het Leesmuseum, Stichting Het Leesmuseum, Mij. voor Kunst- & Antiekveilingen, Mij. voor Kunst- & Antiekveilingen
Op de stadsplattegrond van 1596 door Pieter Bast staat aan het Rokin 102 al een groot huis. Wie het bouwde en wat het gebruik was is niet duidelijk. Wat we wel weten is dat
het in de oorspronkelijke vorm een handels- of koopmanshuis moet zijn geweest. Dit valt op te maken uit de aanwezigheid van een hijsinstallatie en de grote deuren op de verdieping.
Het pand is waarschijnlijk in 1586 gebouwd en bekend als Den Keulsen Dom.
In een koopakte van 1781 lezen we dat René Michel Leroux de nieuwe eigenaar van het pand is geworden. Hij laat het vertimmeren tot een aanzienlijk logement dat de naam
'De eerste Engelse Bijbel' krijgt. Het logement rendeert kennelijk niet heel erg goed want bij zijn overlijden in 1786 zijn er zoveel schulden dat de boedel in het openbaar
moet worden verkocht. Zijn weduwe, Gesina Theodora Schwartze, kan echter het nodige uit de failliete boedel terugkopen en zet het hotelbedrijf in een moeilijke tijd zo goed
mogelijk voort. Ze past de naam aan naar 'De Liesveldtsche Bijbel'. In de Warmoesstraat waren al drie naast elkaar gelegen panden met deze naam en vermoedelijk werd
geprobeerd op de naamsbekendheid van deze hotels mee te liften. Het ging de weduwe ook niet geheel voor de wind en in 1819 kon ze haar verplichtingen niet verder nakomen en
verscheen de deurwaarder. De weduwe was echter al met de noorderzon verdwenen.
In 1820 volgt een gerechtelijke verkoop van 'De Liesveldtsche Bijbel' en wordt het pand gekocht door procureur T.Asser die handelt in opdracht van twee commissarissen van de
stichting 'Het Leesmuseum', de heren J.C.Rente Lisse en J.Laar Willink. Het logement voldoet op geen enkele wijze aan de opvattingen omtrent een bibliotheekgebouw en zo verschijnt
de sloper ter plaatse. Hij maakt het gebouw met de grond gelijk.
Meester-timmerman Js. van Straaten en meester-metselaar C.Plaat maken de tekeningen voor het nieuw op te richten bibliotheekgebouw. Het wordt een tamelijk fantasieloos bouwsel waar
volgens een bericht in het Leids Dagblad van 23 maart 1853 brand woedde. De buitenkant liep geen schade op, over het interieur of de collectie is niets bekend bij het ter perse gaan.
In 1877 volgt een uitbreiding met enige aangrenzende percelen. Overbelasting van de vloeren zorgt ervoor dat men aan een nieuwe behuizing gaat denken.
Het gebouw
De sociëteit is opgetrokken op een nagenoeg rechthoekig grondplan. Het gebouw telt vier bouwlagen: een kelder, begane grond en twee verdiepingen onder een kap. In de kap
aan de Rokinzijde verschillende kleine dakkapellen. Naast de toegang is een gevelsteen aangebracht met de tekst "Gebouw Leesmuseum". Op de hoek van de gevel aan de zijde van het
Rokin en de zuidelijke zijgevel bevindt zich bovenaan een zuil waarop een gevleugeld dier.
In het interieur van het pand is in de indeling en in de afwerking in de loop der tijd veel gewijzigd, waarbij de voor de oorspronkelijke functie kenmerkende opzet goed herkenbaar
is gebleven. Van de structuur is met name van belang de opbouw van vestibule, hal en trappenhuis met een ruim opgezette bordestrap, de grote zalen aan de voorzijde van het pand
en de oorspronkelijk kleinere dienstruimten aan de achterzijde. In het pand zijn voorts onder meer van belang de lichtkap en de tegelvloer in de hal op de begane grond,
de lambrisering in het trappenhuis en de hal voorzien van tegels van 'De Distel'. Van deze tegels is bekend dat ze in 2013 zijn geveild. Het is niet bekend of de oorspronkelijke
wandbetimmering in de grote zaal op de eerste verdieping nog achter de huidige wandafwerking aanwezig is.
Het pand beschikt in totaal over 1700 vierkante meter oppervlak verdeeld over vijf etages.
Het Leesmuseum
Een leesmuseum of leeskabinet was een particuliere instelling waar de leden tegen betaling van (hoge) lidmaatschapskosten tijdschriften, kranten en boeken konden lezen. De leden
van deze leesmusea waren voornamelijk mannen uit de gegoede burgerij. In enkele steden werden leesmusea specifiek voor vrouwen opgericht, zoals het Leesmuseum voor Vrouwen in
Amsterdam en het Damesleesmuseum in Den Haag, waar sinds 1970 ook heren worden toegelaten.
Zo werd op 17 november 1800 door twee advokaten, Anton Reinhard Falck (1777-1843), een verlicht denker en onder meer erelid van vrijmetselaarsloge Willem Fredrik, en Cornelis
Vollenhoven (1778-1849), Het Leesmuseum te Amsterdam opgericht met het doel "de lezing van buitenlandsche zowel
als van Nederduitsche journalen voor een groot getal van menschen gemakkelijk te maken". Ondanks deze laatste zinsnede droeg Het Leesmuseum tot zijn liquidatie in 1933 het
karakter van een exclusieve sociëteit, waar alleen gegoede Oranjegezinde Amsterdammers lid van konden worden tegen een jaarlijkse contributie van liefst 21 gulden en elkaar
graag ontmoetten. Het succes was enorm; in 1805 telde het genootschap al 210 leden, in 1852 waren dat er omstreeks 440 en rond 1900 zelfs ruim 1400. Een buitenlands reiziger die
in mei 1806 het Amsterdamse Leesmuseum bezocht, toonde zich verbaasd over "hare deftige, eenigzins prachtige, inrigting", over de grote voorraad boeken en tijdschriften die aan
de leden ten dienste stonden en vooral over de vrijheid om vreemdelingen hier te introduceren. Na 1814 werd de bibliotheek belangrijker, toen met het vertrek van de Fransen de
functie van dekmantel en semi-politieke vergaderplaats verviel.
In 1865 fuseerde het Leesmuseum met het kort daarvoor opgerichte Amsterdamsche Leeskabinet. Het Leesmuseum nieuwe stijl verlaagde de contributie drastisch van fl.25,- naar fl.15,-
per jaar en tegelijkertijd werd een reorganisatie doorgevoerd waarbij twee leesgezelschappen tot het Leesmuseum toetraden: het Theologisch leesgezelschap en het Medisch-
Pharmaceutisch Leesmuseum. Deze laatste was opgericht in 1806.
Het Leesmuseum was de eerste jaren gehuisvest op de tweede verdieping van sociëteit Polen aan het Rokin op de hoek van de Gapersteeg en verhuisde in 1820 naar Rokin 102.
Het Leesmuseum bestaat als instelling van 1800 tot 1932. In 1936 volgt nog een korte herleving in een hoekzaal van Arti als Amsterdamsch Leesgezelschap.
Bekende namen onder de leden waren David Jacob van Lennep, Helmers, Jonas Daniël Meijer en Aletta Jacobs. Aletta was overigens een van de weinige vrouwen die toestemming had
gekregen om lid van het Leesmuseum te worden. Het was een mannenbolwerk. In 1877 is ook een Leesmuseum voor Vrouwen opgericht.
Het Leesmuseum voor Vrouwen (Damesleesmuseum)
Omdat in het Leesmuseum geen vrouwen toegang hadden werd in 1877 een Leesmuseum voor Vrouwen opgericht. De eerste leden kwamen bijeen in "een nederige kamer" in de Hartenstraat 20.
In 1900 werd verhuisd naar de Herengracht 450 en in 1921 naar de P.C.Hooftstraat 148. In 1966 werd besloten tot liquidatie: het boekenbestand werd verdeeld tussen de
Universiteitsbibliotheek en de Openbare Leeszalen.
Het Leesmuseum voor Vrouwen was een vroege openbare bibliotheek waar vrouwen konden lezen. Het Leesmuseum werd onder andere opgericht door Elise Haighton, Wilhelmina Mercier-Meder
(de schoonzuster van Helena Mercier) en vijf anderen. 80 leden sloten zich bij hen aan en betaalden een jaarlijkse contributie van 10 gulden. Het Leesmuseum voor Vrouwen groeide in
de beginjaren uit tot ongeveer 150 leden, tussen 1888 en 1897 waren het er in totaal 321 en in 1913 stonden er 1080 vrouwen ingeschreven. In 1899 kon het museum een betaalde
bibliothecaresse aannemen. Er waren 1439 werken in het Leesmuseum te vinden, naast Nederlands ook in het Engels, Frans en Duits en naast romans en klassieke literatuur ook
kranten, populairwetenschappelijke boeken en tijdschriften. Auteurs die beschikbaar waren zijn onder andere Multatuli, Bosboom-Toussaint en George Sand. Ook teksten over de
maatschappelijke positie van de vrouw waren aanwezig. Er werd geregeld gedebatteerd over de invoer van bepaalde werken, zoals bijvoorbeeld de boeken van Emile Zola.
Leden moesten boven de 16 jaar zijn (vanaf 1901 18 jaar) en door een ander lid worden voorgedragen waarna ze na ballotage werden toegelaten. De doelgroep was voornamelijk de
hogere middenklasse, aangezien er voor armere lagen van de bevolking Nutsbibliotheken waren opgericht. Enkele figuren uit de vrouwenbeweging waren lid van het Leesmuseum, zoals
Helena Mercier en Henriette van der Mey. Aletta Jacobs wilde ook lid worden, maar zag hier van af omdat er geen medische literatuur beschikbaar was. Zij werd als één
van de uitzonderingen lid van het oude Leesmuseum uit 1800.
Mij. voor Kunst- & Antiekveilingen
Voor de uit Dordrecht afkomstige broers Anton en Siem Jacob Mak van Waay werd Dordrecht te klein. Op buitenlandse reizen hadden zij de internationale kunsthandel leren kennen
en zoiets wilden zij ook. Daarom kochten zij in 1918 een locatie in Amsterdam, in de Doelenstraat op nr.8, om een filiaal van de firma Mak van Waay te stichten. In 1919 namen
zij het oude 18e eeuwse veilingbedrijf van C.F.Roos en Co. over en beschikten daarmee over een groot gebouw in het hart van Amsterdam. Gelijktijdig was er een nauwe
verbintenis aangegaan met kunsthistoricus en Van Goghkenner Mr.J.Baart de la Faille. Deze samenwerking bracht dusdanige problemen met zich mee dat broer Anton zich in 1923 uit de
Amsterdamse vestiging terugtrok. Hij heeft sindsdien zijn zaken onder de naam A. Mak, uitsluitend vanuit het Dordtse familiebedrijf gedaan.
Siem Jacob Mak voerde in de firmanaam de meisjesnaam van zijn grootmoeder, Van Waay, waarmee hij vermeed dat buitenstaanders de bedrijven van zijn broer in Dordrecht en hem
door elkaar haalden. Uiteindelijk beëindigde op 31 december 1927 ook Siem Jacob zijn lidmaatschap van de firma, waarna alleen nog zijn toen 25-jarige zoon Anton met de
heer Baart de la Faille bleef samenwerken.
In 1932 richtte vader en zoon Mak van Waay een Maatschappij voor kunst- en antiekveilingen op aan het Rokin 102 in gebouw Het Leesmuseum. In 1940 werd H.S.Nienhuis assistent
in plaats van zoon Anton die inmiddels het bedrijf had verlaten. In juli 1944 deed Siem Jacob alle aandelen van de Maatschappij voor Kunst- en Antiekveilingen aan hem over.
In het voorjaar van 1945 overleed Siem Jacob. Zijn compagnon Nienhuis bracht de kunstveilingen Mak van Waay tot grote bloei. Aangetrokken door het succes van dit veilingbedrijf
startte in 1972 het Engelse Sotheby’s met een vestiging in Amsterdam, op een steenworp afstand van het gebouw van Mak van Waay op het Rokin. Al snel startte Sotheby’s
onderhandelingen ter overname van Mak van Waay en in 1974 gingen alle aandelen van H.S.Nienhuis in Engelse handen over.