Herberg de Keizerlijke Kolfbaan
Adres: Nieuwe Keizersgracht 102-106
De Keizerlijke Kolfbaan is één van de ruim honderd kolfbanen die eind 18de en begin 19de eeuw in Amsterdam te vinden zijn. Het kolfspel had een
grote schare aanhangers en in onze gezegdes komen nog een aantal gangbare uitdrukkingen voor als: 'Paal en perk stellen', 'Met de natte vinger', 'De eerste klap is
een daalder waard', 'Dat is een kolfje naar mijn hand', 'De plank mis slaan' en 'Met warme ballen en een stevige kolf speelt men het best'. Opvallend is dat het
spel zowel vroeger als nu vooral wordt beoefend in Noord-Holland.
Nederlandsch Israëlietisch Oudeliedenhuis
Nieuwe Keizersgracht 104-114
Bij besluit van 27 mei 1818 beval Koning Willem I aan de Israelietische Gemeenten de afscheiding van het armbestuur van het kerkbestuur. Het duurde
tot 1 januari 1826 eer het Nederlandsch-Israëlietisch Armbestuur (NIA) optrad. De leden werden op voordracht van de Groote Kerkeraad benoemd door de
Minister van Eredienst. Als eerste voorzitter trad op Tobie Boas Jr. Op 1 januari 1829 startte het college haar werkzaamheden. Eén van de eerste
doelen was de stichting van een oudeliedengesticht en ziekenhuis op de Nieuwe Keizersgracht daar waar eerder de Keizerlijke Kolfbaan was gevestigd. Het
moest dienen ter vervanging van het in 1804 opgerichte ziekenhuis, dat eerst op Rapenburg en na 1820 in het voormalige militaire hospitaal op het Roeterseiland
was ingericht.
Omstreeks 1830 kocht het NIA de herberg de Keizerlijke Kolfbaan en verbouwde deze binnen negen maanden voor een bedrag van fl. 31.646,- tot een Oude Mannen- en Vrouwenhuis, een Ziekenhuis en
een Krankzinnigengesticht. Door het aankopen van enige huizen in de Nieuwe Kerkstraat die grensden aan de tuin van de Keizerlijke Kolfbaan kon het plan op
groter schaal worden uitgevoerd op een terrein dat dan een morgen (ongeveer een hectare) groot is. Op 31 juli 1833 kon het nieuwe gesticht in gebruik worden
genomen.
Oudeliedengesticht
In 1833 werd door Carolus Asser het Nederlandsch Israëlietisch Oudeliedenhuis opgericht waar in 1833 dertig bewoners waren en in 1845 vijftig oude mannen en even zoveel oude vrouwen
verzorgd worden. In de hal van de entree is in het Hebreeuws en Nederlands een steen met de tekst aangebracht:
Nieuwe Kerkstraat 131-135
In I878 verhuist het Oude Mannen- en Vrouwenhuis naar de Nieuwe Kerkstraat waar tot dan het Nederlandsch-Israëlietisch Ziekenhuis was en werd belangrijk vergroot.
Met de verbouw zijn alle financiële middelen op. Dit komt de regentes van de stichting mevrouw Sophia Rosenthal-May ter ore en zij doet een kapitaalschenking
waarvan de jaarlijkse renten fl. 6000,- bedragen. De voorwaarde is dat het kapitaal onvervreemdbaar is. Als dank werd een Rosenthal—May-kamertje voor een paar gehuwde
oude lieden ingericht.
In 1917 volgde een uitbreiding met de aankoop van de panden Nieuwe Kerkstraat 137-139. In 1925 is de uitbreiding gereed.
In 1943 worden alle bewoners en verzorgers gedeporteerd.
Nederlandsch-Israëlietisch Ziekenhuis (NIZ)
Nieuwe Kerkstraat 131-135
In 1833 werd in de Nieuwe Kerkstraat een eerste pand aangekocht en in 1834 en 1835 nog twee panden. Voor de bouw begint is het 1837 en gereed is het huis pas
in 1840. De voorgevel van het gebouw draagt het opschrift: Nederlandsch Israëlietisch Ziekenhuis 5600-1840. Aansluitend werd nog een pand gekocht nu voor
de huisvesting van een eigen apotheek op de begane vloer en herstellende zieken werden op de verdiepingen ondergebracht.
Over de inrichting werd het volgende geschreven: Dit Zieken- of Gasthuis is zoodanig ingerigt, dat, tot in het kleinste vertrek, verversching, door lucht,
kan worden aangebragt. Men komt van den grond tot in den top des gebouws, door een wenteltrap van 72 schreden, in de verschillende afdeelingen. Beneden is,
benevens eene kamer voor het bestuur, eene wel ingerigte apotheek, ook vindt men hier badkamers. Den trap naar de onderscheidene verdiepingen opgaande, komt men
in de ziekenzalen, voorzien van luchtkokers en pompen tot aanvoer van versch water, en de noodige oppassers. Hieraan grenzen een paar kamers, ingerigt tot het
doen van operatiën en amputatiën. Voorts bevat dit gasthuis vertrekken voor minder behoeftige zieken, die voor een klein, door hen te betalen daggeld,
alle verzorging genieten; verders kamers voor convalescenten (beterende zieken), bewaarplaatsen voor de kleedingstukken der arme lijders, die hersteld zijnde,
met een kleinen teerpenning het Gesticht weder verlaten, en eindelijk eenige afgezonderde vertrekken, voorzien van het noodige, voor de dagelijksche behoefte
van het Ziekenhuis.
De vrouwelijke zieken werden verpleegd in de benedenkamers, terwijl de 'zieke mannen en dollen van beiderlei kunne' geplaatst werden in een gebouw op de
in de tuin gelegen (kolf)Baan. Het aantal zieken dat opgenomen kon worden, bedroeg ca.60, terwijl er ook plaats was voor 11 krankzinnigen. De kosten van
verpleging waren in die dagen niet hoog, zij bedroegen fl. 0,50 per persoon per dag.
Al in 1872 werd het ziekenhuis ongeschikt bevonden voor de vele patiënten (98) en het ontbreken van elementaire werkruimtes als isoleerkamers en
operatiekamers. In 1878 vond de verhuizing plaats naar het Oude Mannen- en Vrouwenhuis aan de Nieuwe Keizersgracht, die op hun beurt naar de Nieuwe Kerkstraat
verhuisden.
Nederlandsch Israëlietisch Krankzinnigengesticht (NIK)
Zoals we al hebben gezien werd in 1833 een gedeelte van de in de tuin gelegen (kolf)Baan tot krankzinnigenafdeling voor mannen en vrouwen ingericht.
Veel ruimte voor patiënten was er niet en zo werd regelmatig een opname geweigerd. In de archieven zijn daar voorbeelden van te vinden. De weigering trof
in hoofdzaak Portugese joden waarbij wordt opgemerkt dat 'de stemming tusschen Portugese en Hoogduitse Israëlieten niet altijd een even prettige was'.
Correspondentie uit die tijd laat een geïrriteerde sfeer zien zoals bij 'den geesteszieken J.Carillon, zijnde Portugees Israëliet, die opname
geweigerd was en men zich geen zelfverwijt daarover had te maken, daar het den Hoogduitschen Israëlieten eveneens verboden was op de middenbanken der
Portugees Israëlietische Synagoge te zitten.'
Het krankzinnigengesticht is aan het einde van de ziekenhuistuin gebouwd en heeft afzonderlijke ruimtes voor 'razende of dolle' mensen.
In 1841 werd een wet op de krankzinnigenzorg van kracht. Hieruit vloeide de eis voort van verbeterde huisvesting, maar hiervoor waren de middelen niet voor
handen. In 1843 werd het gesticht daarom verklaard tot voorloopige bewaarplaats van krankzinnigen.
Een naast de (kolf)Baan gelegen huis, het Schild van Turnhout (nr.108), werd voor fl. 7000,- aangekocht. De Baan werd met de tuin ingericht voor mannelijke krankzinnigen,
terwijl het Schild van Turnhout werd bestemd voor vrouwelijke krankzinnigen. De totale verbouwing kostte fl. 10.000,-. In november 1845 werden de beide afdelingen
als Geneeshundig Gesticht voor Krankzinnigen erkend.
In 1855 is het weer tijd voor aanpassingen. Het Schild van Turnhout, als vrouwenafdeling ingericht, zal mannenafdeling worden en voor de vrouwen wordt een nieuwe
afdeling gebouwd door architect W.J.J.Offenbach.
Het nieuwe gesticht was in die dagen een inrichting welke up to date mocht worden genoemd, een voorbeeld voor andere landen aldus een Belgische deputatie.
In 1861 is de mannenafdeling dringend aan verbetering toe. Hiertoe worden drie pakhuizen, Oost (nr.110), West (nr.112) en Vigilantie (nr.114), aansluitend aan het Schild van Turnhout
gekocht. De architecten Offenberg en Van Straten voeren de verbouwing uit. De totale kosten komen uit op fl. 100.000,- en zijn in 1865 klaar. De mannen
verhuizen naar de vrouwenafdeling en de vrouwen betrekken het nieuwe gedeelte. In beide gestichten kunnen nu 90 personen worden verpleegd.
Door een continue geldgebrek stond het onderhoud van de gestichten steeds op een laag pitje, alleen het allernoodzakelijkste werd uitgevoerd en hiermee nam de
kwaliteit van de huizen en invetaris af. De verzorging bleef wel op een goed pijl.