Naam: huis De Vicq
Adres: Herengracht 476
Architect: -; Jan van der Streng; -; -; Ed Cuypers; C.W.Royaards; M.R.Fritz; M.R.Fritz
Bouwjaar: 1670; 1731; 1792; 1880; 1913; 1942; 1957; 1981
Opdracht: François de Vicq; Dirk van Lennep; Hendrik Muilman; -; Berthold Nathusius; Mej.G.L.C.A.Mirandolle; Vereniging Hendrick de Keyser; Vereniging Hendrick de Keyser
1666-1708
De geschiedenis van dit huis en zijn bewoners begint op 15 juli 1665 als de erven aan de Herengracht Z.Z. tussen de Nieuwe Spiegelstraat en Vijzelstraat worden uitgegeven voor bebouwing.
Ze zijn gelegen in Perk C en dr.François de Vicq (1603-1678), dan wonende aan de Herengracht 185, koopt de nummers 26 en 27 voor fl. 14.800,-. Al eerder, in maart 1665, had hij eveneens
in Perk C de erven 63 en 64 gekocht voor fl. 8060,-, nu Keizersgracht 569-571. In 1669 verkoopt François de Vicq de erven aan de Keizersgracht voor fl. 10.000,-.
Op het dubbele erf wordt in opdracht van dr.François de Vicq een breed huis gebouwd met een voordeur in het midden en links en rechts twee ramen in de stijl van het Hollands classicisme,
een toen al verouderde bouwstijl. Het huis heeft slechts één bovenverdieping en een bakstenen gevel met een door een fronton bekroonde middenrisaliet en zandstenen Korinthische pilasters.
Opvallend is dat de gevel wordt beëindigd door halve pilasters waarmee de indruk wordt gewekt dat het huis onderdeel is van een grotere gevelrij. Een tekening van Cornelis Dankerts uit
1697 laat het huis zien. Het huis wordt in 1670 opgeleverd als François net een jaar weduwnaar is. Hij gaat het alleen bewonen.
Wie was regent en dr.François de Vicq (1603-1678)? Hij was een zoon van Mattheus Jacusz de Vicq, lakenkoopman, en Maria Guillaumedr de Mourcourt en behaalde zijn doctoraat in Padua.
Hij is in 1639 getrouwd met Aerlant Verhoutert (1613-1669). Aerlant was een dochter van Govert Willemsz ‘in den vergulden Pauw’ en Janneken van Marckel. Ze kregen één zoon François
de Vicq (1646-1707).
Na de pestepidemie van 1635 nam dr.Tulp het initiatief tot oprichting van het Collegium Medicum (Medecijns Collegie). Vanaf 1643 was François de Vicq een van de Inspectores. Bij de bestrijding van de pest in 1655 had dit Collegium goed werk gedaan, maar ook overigens bestond er, naar uit Tulp’s ‘Observationes’ blijkt, geregeld eensgezindheid tussen beide geneesheren. Bij waarnemingen aan het ziekbed, bij een lijkopening, bij een proeve van liplezen is De Vicq in Tulp’s gezelschap; en deze roemt De Vicq als een ’exercitatissimus Medicus’ (uitstekend medicus) en een ’vir experientissimus’ (uiterst ondernemend persoon). Het is dus niet verwonderlijk dat toen dr.Nicolaes Tulp bij zijn 50-jarig raadslidmaatschap in 1672 bij hem thuis aan zijn medeleden een maaltijd aanbood, De Vicq mede aanzat en een Latijns gedicht van hem werd voorgedragen.
François de Vicq (1646-1707) studeerde in Leiden. In 1667 trouwde hij met Aletta Pancras (1649-1707), dochter van Nicolaes Pancras en Petronella de Waert. Uit dit huwelijk werd onder
meer Gerbrand de Vicq (1674-1712) geboren. Deze trouwde in 1698 met Agatha van Neck (1678-1705) en in 1708 met Wijnanda Maria Santvoort (1685-1709). Uit het huwelijk met Agatha werd
François de Vicq (1705-1772) geboren.
Na enkele commissariaten werd François de Vicq in 1673 schepen van Amsterdam. In 1675 was hij hoofdparticipant en bewindhebber van de West-Indische Compagnie. In 1678 erfde
hij het huis Herengracht 476. In hetzelfde jaar trad hij toe tot de vroedschap. François heeft zitting in de raad van 1679 tot 1707. Hij was betrokken bij de oprichting van
de Sociëteit van Suriname en werd er in 1687 directeur, een functie die hij bekleedde tot zijn dood. Verder is hij hoofdschout van 1694 tot 1696 en van 1701 tot 1705 en
burgemeester in 1697, 1700 en 1706. In 1696 werd hij curator van het Athenaeum Illustre. In dat jaar werd zijn huis bedreigd tijdens het Aansprekersoproer, maar wist hij het volk te bedaren met mooie woorden. De belasting die de aanleiding vormde voor het oproer werd afgeschaft, maar het pand kreeg permanente bewaking van de schutterij.
Na de dood van François de Vicq verkopen zijn kinderen in 1707 het huis aan de doopsgezinde fabrikant van zijden stoffen David de Neufville (1654-1729). Deze koopt tevens, apart, het behangsel en de schilderijen in het huis.
François de Vicq bewoonde verder nog de buitenplaats Reigersburg aan de Kruislaan in de Watergraafsmeer. Hij was hier tevens dijkgraaf en baljuw.
1708-1792
In 1708 werd de schatrijke doopsgezinde zijdehandelaar David de Neufville (1654–1729) voor fl. 36.000,- eigenaar van het huis. David is de zoon van Balthasar de Neufville en Trijntje
van den Bogaerd. Hij trouwde in 1681 met zijn nicht Agneta de Neufville (1659-1719), dochter van David de Neufville en Nelletje Block. Uit dit huwelijk werden drie kinderen geboren;
Catharina de Neufville (1683-1729), David de Neufville (1687-?) en Petronella de Neufville (1688-1749). David was fabrikant ‘van alle soorten van geblomde coleur en swarte (zijden)
stoffen’ in de firma Mattheus en David de Neufville en bezat al sinds 1696 de hofstede Meer en Bergh (Meerenberg) onder Heemstede.
Catharina de Neufville trouwde in 1701 met Pieter de Wolff (1680-1712), zoon van Pieter de Wolff en Susanna van der Hoeck. Na het overlijden van Pieter hertrouwde zij in 1716 met Dirk
van Lennep (1693-1755), zoon van Dirk van Lennep en Susanna Leeuw.
Petronella de Neufville trouwde in 1711 met met Jacob van Lennep (1686-1725), zoon van Aernout van Lennep en Wijntje Leeuw. Na het overlijden van Jacob hertrouwde zij in 1733 met neef
Mattheus de Neufville (1686-1743), zoon van Izaak de Neufville en Maria Grijspeert.
Bij zijn overlijden in 1729 liet David de Neufville een bedrag van 2 miljoen gulden na. Nadat tegen de fl. 500.000.- aan legaten is uitgekeerd, waarvan fl. 20.000.- aan de Doopsgezinde
Gemeente bij ‘t Lam en de Toren en fl. 5000.- aan het Weeshuis der Doopsgezinden resteert een bedrag van ruim fl. 1.811.000.- ter verdeling onder de erfgenamen.
De nieuwe eigenaar van het huis werd Catharina de Neufville, inmiddels getrouwd met Dirk van Lennep, maar zij overlijdt nog in 1729. Dirk van Lennep laat vanaf 1730 een grote verbouwing aan
het huis uitvoeren waarvoor vooraanstaande kunstenaars als Ignatius van Logteren, Jan Baptist Xaverij en Jacob de Wit werden gevraagd. Als architect werd Jan van der
Streng in de arm genomen. Aan de gevel werd de grote fronton verwijderd en vervangen door een attiek in Lodewijk XIV-stijl met beeldhouwwerk van Ignatius van Logteren. De attiek heeft een
gebogen balustrade, met beelden van Mercurius en Fortuna die het wapenschild van De Neufville flankeren, bekroond door een grote adelaar en twee siervazen. Voorts werden de
ramen gewijzigd waarbij de kruiskozijnen worden vervangen door schuiframen.
Ook binnen werd grondig verbouwd. Op de plaats van de 17de-eeuwse trap kwam een geheel nieuw monumentaal trappenhuis in Lodewijk XIV-stijl met marmeren vloer en wandbekleding en rijk gesneden balusters van eikenhout en gelegen tussen de linkervoor- en –achterkamer. Boven het trappenhuis bevindt zich een lichtkoepel, een zogenaamde lantaarn. Volgens sommige bronnen zou Dirk van Lennep door speculaties in koffie in de problemen zijn gekomen en failliet zijn gegaan.
Zodoende wordt het trappenhuis niet voltooid. Om reputatieschade te voorkomen wordt Dirck met een vaste jaarlijkse toelage in 1732 naar Utrecht verbannen en neemt de familie zijn schulden
en het pand over. Zijn broer zal de verkoop regelen.
De hoofdverdieping telt vier kamers, waarvan drie met een waardevol interieur. In de salon rechtsachter kwam een grote plafondschildering van Jacob de Wit met als datering 1747. Een ontwerptekening
van De Wit uit 1730 heeft een andere opzet. Op de achterkant van die tekening staat vermeld dat het schilderij is gemaakt voor de heer Mattheus Lestevenon van Keizersgracht 440.
Thema van de allegorische voorstelling is 'de Dageraad verdrijft de Nacht'. De Dag, kenbaar aan een licht boven haar voorhoofd, omringd door engelenfiguren doet haar intrede en de Nacht in een met sterren bezaaiden mantel neemt de wijk; een mansfiguur slaapt nog en een andere is dicht aan het ontwaken toe. De middengroep, met afbeeldingen van Aurora en Diana, vormt waarschijnlijk een toespeling op de zin voor jachtvermaak van de opdrachtgever.
Het doek is gevat in een houten lijstwerk, waarin ook vier grisailles als hoekstukken, de vier seizoenen voorstellend en medaillons met portretten van Diana en van Apollo, zijn opgenomen. Het zijn grisailles, ook bekend als ‘witjes’, naar de maker Jacob de Wit. Ook de twee panelen boven de deur, een Allegorie op de Herfst en Winter en een Allegorie op de Lente en Zomer, gesigneerd met ‘JW1751’, en een schoorsteenstuk, ‘Allegorie op de Schilderkunst’, in deze kamer zijn van de hand van Jacob de Wit, maar pas in 1928 door architect A.A.Kok ingebracht.
Lang werd ervan uitgegaan dat De Wit dit plafondstuk speciaal voor deze zaal had vervaardigd, maar bij een restauratie in 2000 werd ontdekt dat het zich hier pas sinds 1904 bevindt. Het vermoedelijk originele en vrijwel identieke doek, eveneens van De Wits hand, werd in New York ontdekt en in 2013 te koop aangeboden op de Tefaf in Maastricht. Voor deze Apollo en Diana uit 1729 bestaat een ontwerptekening met een opschrift, waaruit blijkt dat het déze schildering was die in 1730 in de zaal van Dirk van Lennep werd geplaatst. Dit schilderij maakte bij een verbouwing rond 1800 plaats voor een stucplafond, waarna het op de kunstmarkt belandde. Bij een restauratie in 1904 werd het stucplafond op zijn beurt verwijderd en kwam het huidige doek ervoor in de plaats. Toeval of niet, qua compositie, klerstelling, thema en lichtval komt dit sterk overeen met het werk dat hier oorspronkelijk zat. De herkomst is onbekend.
In de zaal linksachter, ontstaan door het samenvoegen van de linker slaapkamer en het achterste deel van de middengang, bevinden zich tegen het oude in negen vakken verdeelde balkenplafond vijf grote schilderingen toegeschreven aan Gerard de Lairesse. In het midden is de Tijd met zandloper en zeis afgebeeld omringd door Wijsheid, Geloof, Gerechtigheid en Kunst. Deze plafondschildering van ca.1690 kwam tevoorschijn bij de restauratie in 1928 waarbij het stucplafond werd verwijderd.
De achtergevel kreeg in 1731 boven de kroonlijst een gevelklok met klokkenkamer. Het uurwerk wordt toegeschreven aan de uit Krommenie afkomstige klokkenmaker Melsert van der Meer. Dit bijzondere raderuurwerk heeft gewichten die door middel van katrollen naar een kast op een verdieping lager zijn geleid. De restauratie in 2000 is uitgevoerd door Melgert Spaander.
Achter het huis is een prachtige diepe, in barokke stijl, aangelegde tuin met als afsluiting een prachtig tuinhuis van omstreeks 1731. Het tuinhuis heeft een geheel zandstenen gevel met in het midden
een gebeeldhouwde voorstelling van Mercurius als god van de handel. Aan weerszijden staan vrijstaande beelden van Diana en Apollo, onder een gebeeldhouwd baldakijn. De tuin ligt in een
zogenaamd keurblok. Dit zijn de al in de 17de eeuw beschermde binnenterreinen tussen de Herengracht en Keizersgracht en tussen de Keizersgracht en Kerkstraat.
Het huis werd in 1733 voor fl .70.000,- gekocht door Jean de Wolff (1681-1735), een broer van Pieter de Wolff, de eerste echtgenoot van Catharina de Neufville. Bij onderhandse acte waren reeds voor
fl. 12.000.- alle behangsels, schilderijen aan de wanden, in de zolders, en voor de schoorstenen, en alle spiegels in de dammen en schoorstenen elders, in de Zaal de marmeren tafels, fluwelen glasgordijnen,
enz. gekocht. Jean de Wolff was getrouwd met Margaretha Verhamme (1684-1756). Margaretha hertrouwde in 1737 met Paulus Loot van Santvoort (1673-1753) die op nummer Herengracht 425 woonde. Na het overlijden
van Margaretha Verhamme maakte notaris Otto van Dam een inventarislijst. Naast heel veel van het gebruikelijke als theetafels, tabouretten, stoelen en stoven en ander meubilair en een grote verscheidenheid
aan glazen waren er in het onderhuis ook twee kanariepietjes.
In 1757, na het overlijden van Margaretha Verhamme werd het huis voor fl. 76.000,- gekocht door Aarnout van Lennep (1718-1791). Aarnout was de zoon van Petronella de Neufville en Jacob van Lennep en
kleinzoon van David de Neufville. Aernout van Lennep was getrouwd met Anna Elisabeth van Marselis. Na zijn overlijden in 1791 trok Anna bij haar familie in en verkocht het pand voor fl. 65.000,- aan
Hendrick Muilman. Bij de veiling van de inboedel zijn 21 schilderijen die fl. 14.755,- opbrengen.
1792-1894
Het is in 1792 de schatrijke koopman en bankier Hendrik Muilman (1743-1812), lid van de firma Muilman & Soonen, die met zijn tweede vrouw Susanna Cornelia Mogge (1753-1806) het huis op de veiling koopt.
Alvorens te gaan verbouwen laat hij het huis opmeten. Door deze opmeting laat de achttiende-eeuwse indeling zich goed reconstrueren. In het souterrain waren drie ingangen, waarvan de middelste in de stoep
was ondergebracht. Vanaf hier liep een middengang langs het trappenhuis door tot aan de tuin, zoals dat nu weer het geval is. Rechts voor was een voorraadruimte, links bevonden zich een meidenkamer en een
gang naar een binnenplaatsje naast het trappenhuis en de keuken aan de tuinzijde. De grote tuinkamer rechtsachter diende in de achttiende eeuw als eetkamer. Via het trappenhuis stond het souterrain in
verbinding met de bel-etage. Hier lagen aan weerszijden van een vestibule de voorkamers, waarvan de rechter in verbinding stond met de grote ontvangstzaal aan de tuinzijde. Achter de linker voorkamer
bevonden zich het trappenhuis en een kleine eetzaal. Bij de hierop volgende verbouwing verdween de hoge dubbele stoep, een raam verving de voordeur met haar fraaie omlijsting, de vestibule daarachter werd
een extra kamer, de hoofdingang kwam op straatniveau in het midden, de dienstdeuren links en rechts werden complete voordeuren van het souterrain dat nu met grotere empire-vensters als de onderste laag,
de begane grond, werd ingericht. Het is niet duidelijk of deze verbouwing al in 1792 plaats heeft gehad of pas in 1813 als Hendrik’s zoon het pand erft.
Er zijn gedurende de gehele periode wel kleine
aanpassingen geweest maar grote verbouwingen lijken niet voor te komen.
Wie is de familie Muilman? Pieter Schout Muilman (1672-1757) woonde op de Oude Turfmarkt en was gehuwd (1695) met Maria Meulenaer (1678-1743). Pieter was koopman, schout en samen met zijn zwager Dionijs
Meulenaer firmant in 'Muilman & Meulenaer', opgericht in 1712, ontbonden 1727. In 1742 hadden zij 5 dienstboden, een buitenplaats, een koets en 2 paarden. Het huis had een huurwaarde van fl. 1325,- per jaar
en zijn inkomen werd geschat op fl. 16.000,- tot fl.18.000,- per jaar.
Ze hadden vijf zoons: Hendrik (Henry) (1700-1772), Dionis (1702-1772), Pieter (1706-1790), Nicolaas (1709-1790), Daniel Roelof (1717-) en een dochter Maria (1735-). Bij deze dochter mogen wel vraagtekens
geplaatst want zelfs voor een nakomertje was de moeder wel heel erg oud (57).
Na de ontbinding van de vennootschap Muilman & Meulenaer richtte Pieter nog in hetzelfde jaar als opvolger het handels- en bankiershuis Muilman & Soonen op. Het handelshuis was groothandelaar in Italiaanse en Levantse zijde en
Turks garen. Het bankiershuis maakte vanaf de aanvang tot 1811 deel uit van de Amsterdamse beurs. In 1811 volgde liquidatie. Uit de boeken van de Wisselbank blijken de volgende omzetcijfers van de firma Muilman.
De eerste Muilman waar we iets van horen is Dionis, een oom van Hendrik.
Het is 1748, en Willem IV is sinds enkele maanden erfstadhouder van de Republiek waarmee een einde kwam aan het Tweede Stadhouderloze Tijdperk, als het Pachtersoproer uitbreekt. De oorsprong van het oproer
ligt in de economische malaise in de jaren veertig van de achttiende eeuw, waarbij een diepe onvrede meespeelde over de wijze waarop de regenten en de landadel hun macht uitoefenden. Porseleinverkoper Daniël
Raap, een gematigd doelist die de oranjegezinde bevolking mobiliseerde, verzette zich eveneens tegen de regenten, deze waren- van oudsher tegenstanders van een rol van de Oranjes in het Nederlandse staatsbestel,
en had diverse malen overleg met de prins en zijn vrouw. Het gevolg van het oproer is dat in veel steden diverse burgemeesters en vroedschapsleden werden vervangen. Dionis Muilman is één van de ‘homines novi’
(nieuwe regenten) die door Willem IV in 1748 tot een regeringsambt werd geroepen. Maar ook de nieuwe vroedschapsleden waren bijna allemaal vermogende lieden, die koets en paarden hielden en een hofstede aan de
Vecht, aan de Amstel , onder Heemstede of Wassenaar.
Nicolaas Muilman (1709-1790) is lid van de firma Muilman & Soonen, kooplieden en bankiers en in 1740 gehuwd met Maria Henrietta van Couwenhoven (1710-1772). Zij krijgen drie kinderen: Maria Dorothea (1742-1788), Hendrik (1743-1812) en Pieter (1750-1819). Zij woonden in 1740 op de Herengracht bij de Leidsegracht en kopen in 1770 voor fl. 47.637,- het huis Keizersgracht 570 dat zij vervolgens gaan bewonen. In dat zelfde jaar koopt Nicolaas Muilman voor fl. 8600,- ook de hofstede Starrenburg aan de Amstel van de erven van mr.Jan Egidius van den Bempden en Esther Elisabeth Tulp. Volgens opgave hield hij in 1742 drie dienstboden en was de huurwaarde van zijn huis vastgesteld op fl. 1325,-. Zijn inkomen werd geschat op fl. 4500,- tot fl. 5000,- per jaar. In 1749 werd Nicolaas Muilman tot de functie van schepen geroepen, wat de eerste opstap vormde tot het ambt van burgemeester.
Hendrik (1743-1812) is vanaf 1792 de eerste bewoner van het geslacht Muilman, directeur van de stadsbeleningskamer (1782), lid van de firma Muilman & Soonen, directeur van de Levantse handel (1773), schepen (1775) en Heer van Haemstede en Koudekerke en Welland die dit huis bewoont. Hij heeft het aangekocht voor fl. 65.937,-. In 1776 is hij benoemd in de vroedschap, maar april 1787 door de patriotten uit zijn ambt gezet. Hij trouwde met Susanna Cornelia Hartsinck (1749-1771) van de Keizersgracht (haar vader Pieter Hartsinck was betrokken bij de firma Marselis, schepen en bewindhebber van de VOC) met wie hij twee kinderen kreeg Susanna Cornelia (1771-1846) en de zwakbegaafde Nicolaas Pieter (1771-1842) die in 1816 trouwde met Maria Deutz van Assendelft (1796-1871). Hendriks eerste vrouw stierf in het kraambed wat hem erg heeft aangegrepen. Jacob Bicker Raye schrijft hierover in zijn dagboek ‘Sy was een uytmuntent schoon mens en nog maar 16 a 18 jaaren oudt. Haar man nog vader hebben van droefhyt niet meede by de begraafnis kunnen assisteeren.’ Hendrik hertrouwt in 1776 met Susanna Cornelia (van Collen-) Mogge Van Haemstede (1753-1806), weduwe van Ferdinand van Collen, met wie hij nog twee kinderen krijgt: Willem Ferdinand Mogge Muilman (1778-1849) en Maria Henrietta (1788-1813). De vroegromantische Duitse dichter en Shakespeare-vertaler August Wilhelm (von) Schlegel (1767-1845) trad tussen 1791 en 1795 op als huisleraar van Willem Ferdinand Mogge.
Hendrik Muilman brengt een collectie Oude Meesters van bijna 200 schilderijen bijeen, waaronder de Keukenmeid en de Kantwerkster van Vermeer en het portret van Elisabeth Bas, door Ferdinand Bol. Deze collectie is in 1813 geveild, maar een gedeelte ervan is door Willem Ferdinand Mogge Muilman weer teruggekocht.
De firma ‘Muilman en Zoonen’ bestaat sinds april 1801 uit de firmanten Hendrik en Pieter Muilman. Het kantoor is sedert 1766 gevestigd aan de Herengracht 258, waarschijnlijk bewoond door en zeker toebehoord hebbende aan Daniel Roeloff Muilman. Na de dood van laatste werd het kantoor in 1802 verplaatst naar Herengracht 476. In 1803 treedt Willem Frederik Mogge Muilman toe als firmant. In 1811 wordt de firma opgeheven.
Met het overlijden van Hendrik Muilman vererft het huis aan Willem Ferdinand Mogge Muilman die het van 1813 tot 1853 bewoond. Mr.Willem Ferdinand Mogge Muilman (1778-1849) was in 1810 getrouwd met Magdalena Antonia Muilman (1788-1853), dochter van Pieter Muilman (1750-1819) en Anna Maria van de Poll (1757-1793) en zodoende een volle nicht. Anna Maria van de Poll op haar beurt was weer een dochter van Jan van de Poll (1721-1801) en Anna Maria Dedel (1729-1779). Zij krijgen drie kinderen: Cornelis Willemsz Mogge, Anna Maria Mogge (1811-1878) en Henriette Suzanna Cornelia Mogge (1813-1833) Muilman. Henriette is het mooiste meisje van de twee, maar zij vat tijdens een bal kou en sterft kort daarna aan een longontsteking, waardoor Anna Maria Mogge Muilman de erfgename is van het huis en het enorme fortuin van haar ouders. Deze dochter, in de wandeling Moggemie geheten, is weinig aantrekkelijk als partner. Er gaan verhalen dat ze op een reis door Engeland om haar geld ten huwelijk gevraagd is door de latere keizer Napoleon III, die echter een blauwtje loopt.
Willem Frederik Mogge Muilman rentenierde vanaf zijn 36ste, na de opheffing van het handels- en bankiershuis Muilman, maar had wel allerhande bestuursfuncties onder meer als lid van Provinciale Staten van Noord-Holland. Al snel gaat hij toch weer aan het werk en wordt directeur (1814-1835) en de vijfde President van de Nederlandsche Bank (1835-1844). In 1836 ontving hij de benoeming tot Commissaris bij het Entrepotdok. Van zijn moeder had hij de heerlijkheid Haemstede in Zeeland geërfd en zelf bezat hij sinds 1825 de hofstede Meervliet bij Velsen. Deze hofstede was in 1681 eigendom geworden van Louis Trip en vererfde aan Lucas Trip en Maria Trip. Volgende eigenaren zijn Hendrik Kromhout, Joan Cornelis van der Hoop en na Muilman jhr.Jacob Willem Gustaaf Boreel van Hogelanden.
In 1853 erfde Anna Maria Mogge (Moggemie) Muilman (1811-1878) het huis aan de Herengracht. Zij zal het bewonen tot 1878 samen met haar echtgenoot jhr.Archibald Johan van de Poll (1800-1870),
zoon van jhr.Jacob Salomon van de Poll en Françoise Margaretha van Weede en een volle neef van haar moeder. Jacob Salomon van de Poll is een zoon van Jan van de Poll en Anna Maria Dedel.
Omstreeks 1854 worden zij eigenaar van de hofstede Roosenstein.
Archibald is eerder getrouwd geweest met Maria Amersfoort van wie hij een zoon heeft Jacob Salomon Hendrik van de Poll (1837-1880). In 1861 komt jhr.Jacob Salomon Hendrik van de Poll op de hofstede wonen.
Na de dood van Archibald is Anna Maria Mogge Muilman, niet meer composmentis (‘bij het volle verstand’) en laat haar testament veranderen ten gunste van haar stiefzoon jhr.Jacob
Salomon Hendrik van de Poll. In Amsterdam woont hij aan de Vijzelgracht 29. Hij veroorzaakt indirect haar dood door haar in het najaar van 1878 op zijn buiten Roosenstein te Velsen te logeren
te vragen en haar daarheen in een open rijtuig te laten vervoeren. De zaak wordt niet vervolgd omdat de geldigheid van het testament beoordeeld had moeten worden door de president van de rechtbank,
maar op dat moment is jhr.mr.Cornelis Henrick Backer president van de rechtbank en als familielid van Moggemie kan hij aanspraak maken op een gedeelte van de miljoenenerfenis.
Jacob Salomon Hendrik van de Poll trouwde in 1870 met Maria Magdalena Neervoort (1831-1873) en in 1874 met haar zus Cornelia Neervoort (1841-1887). Van 1878 tot 1880 is jhr. Jacob Salomon
Hendrik van de Poll, na het overlijden van zijn moeder, eigenaar van het huis aan de Herengracht, maar hij lijkt hier niet meer te komen wonen. Na de dood van zijn stiefmoeder schonk hij
de schilderijencollectie aan het Rijk, deze bevindt zich nu in het Rijksmuseum.
Van 1878 tot 1887 is Cornelia Neervoort via vererving eigenaar. Zij verhuurt het huis van 1881 tot 1887 aan een particuliere onderwijsinstelling voor jongedames, bekend als
‘De Gouden School’, waarbij de naam met vergulde letters op de gevel staat. Echter de jongedames werden hier niet opgeleid voor een beroep, maar moesten mee kunnen praten in
het sociale leven. Er waren dus ook geen examens om af te nemen. De school verhuisde in 1887 naar Herengracht 499 toen jhr.Jacob Van de Polls buitenechtelijke zoon
Jacobus Rudolphus Hendrik Neervoort van de Poll (1862-1924) er met zijn vrouw Marthe Jeanne Elsine Geertruida Philippine Zubli (1855-1915) kwam wonen. Zij waren in 1887 getrouwd,
een voorwaarde uit het testament van zijn vader om het huis te kunnen erven. Officieel is Jacobus de zoon van Johannes Neervoort en Antoinette Schouten. Marthe is de dochter
van de advocaat mr.Abraham Johannes Zubli en Geertruida Maschhaupt van Herengracht 81 en 154.
Jacobus is entomoloog en vice-voorzitter bij Artis, amateur schilder en kunstverzamelaar. Zijn verzameling komt tussen 1889 en 1909 tot stand. In 1915 wordt de collectie in bruikleen aan het Rijksmuseum gegeven, maar wordt in 1921 door plaatsgebrek weer geretourneerd.
In 1894 verkocht Jacobus Neervoort het huis aan de koopman Hugo Muller voor fl. 55.000,-, dan wonende in de Vondelstraat 3.
1894-heden
Hugo Muller (1858-1927) is tussen 1891 en 1901 raadslid voor de Radicalen en zit samen met Willem Treub in de gemeenteraad, later is hij directeur van de Amsterdam-Deli Compagnie, opgericht in 1880. Muller was
getrouwd met Anna Theresia de Kuyper (1862-1917). Zij bewonen het huis tot 1904. In 1904 koopt baron George Rosenthal (1828-1909) van Herengracht 500 het huis voor fl. 85.000,-. Hij en zijn vrouw Sophie hebben
een nichtje van Sophie in huis genomen en als dochter geadopteerd. Deze Marianne Elias Rosenthal (1863-1950) trouwde eerder met Maximilian Ernst Fuld (1857-1898) die bij een vliegtuigongeluk om het leven kwam.
Sophie werd onder meer de oma van hun zoon Edgar Fuld.
Marianne Elias Rosenthal zal in 1905 hertrouwen met Bruno Berthold Nathusius (1859-1921), afstammeling van een Berlijnse familie. Zij krijgt het huis Herengracht 476, ter gelegenheid van haar huwelijk, cadeau
van George en Sophie Rosenthal-May. Zij laten het huis in 1913 veranderen en uitbreiden door de architect Eduard Cuypers. De tweede, gedeeltelijk door de attiek verborgen, verdieping wordt uitgebreid en op
de eerste verdieping worden een slaapkamer en een badkamer in Jugendstil ingericht.
Marianne Elias Rosenthal blijft er tot 1927 wonen. Dan verkoopt zij het huis voor fl.150.000,- aan de ongetrouwde Georgine Louise Charlotte Antoinette Mirandolle (1873-1974) die het bijna tot haar dood, op 100-jarige
leeftijd, heeft bewoond. Ze verhuisde op 98-jarige leeftijd naar Haarlem.
Georgine Louise Charlotte Antoinette Mirandolle (1873-1974) is de dochter van Willem Abraham Mirandolle en Maria Emalia Dorrepaal. W.A.Mirandolle werkt samen met Mari Paul Voûte in de bank Mirandolle, Voûte & Co. Georgine is een steenrijke protestantse alleenstaande vrouw met twee pleegkinderen uit het Brabantse Eersel. Ze beschikt over een familiekapitaal waarmee ze in 1918 een villa laat bouwen in buurtschap de Hees bij Eersel. Bij haar bestedingen in de regio kiest de vrijgezelle dame veelal voor maatschappelijke bestemmingen. Bijvoorbeeld als de gemeente Eersel in de jaren twintig een elektriciteitsnet wil aanleggen en over onvoldoende middelen beschikt om ook de omliggende kerkdorpen van stroom te voorzien. Dan springt mejuffrouw Mirandolle bij. Het familiekapitaal is bijeen gegaard door Georgius Leonardus Dorrepaal, haar grootvader van moeders kant. Georgius Dorrepaal verdiende op de plantages van Nederlands-Indië enorme bedragen. Hij is eigenaar van de Dorrepaalsche Bank der Vorstenlanden in Samarang. Het geld dat in deze bank omgaat wordt verdiend over de ruggen van de inlandse Javanen. Die worden zwaar onderdrukt. Belangrijkste oorzaak: het Cultuurstelsel. Dit belastingstelsel in natura bestaat van 1830 tot 1870 en houdt in dat de inheemse bevolking 20% van haar grond als pachtverplichting moet gebruiken voor de teelt van producten (vooral koffie en thee) die voor de Europese markt bestemd zijn. Een constructie waar vooral de inlandse vorsten van profiteren. Zij onderdrukken de inlandse boeren op velerlei manieren. Gevolg: honger, schaarste en bittere armoede onder de inheemse bevolking. Mede onder invloed van het boek Max Havelaar (1859) komt hier verandering in. Schrijver Multatuli verzet zich hevig tegen het Cultuurstelsel. In zijn voetsporen doet ook predikantenzoon Sicco Roorda van Eysinga dit. Die zet in de Java-bode van 25 juni 1864 bankier Georgius Dorrepaal lelijk te kijk. Hij heeft het over ‘de domme en laaghartige uitzuiging van de Javanen in de Vorstenlanden door den schurk Dorrepaal’. En over de wetgevers meldt hij: ‘’s lands vaderen verwaarloozen ’s lands kinderen’. Kort daarop wordt Roorda ontslagen en uit Indië verbannen. Roorda staat buitenspel en Dorrepaal kan z’n geld tellen. Via vererving komt dat bij zijn (klein)kinderen terecht.
Georgine Louise Charlotte Antoinette Mirandolle is eigenares van het pand van 1927 tot 1953. Al in 1928 krijgt architect A.A.Kok de opdracht het interieur te herstellen. In de grote zaal kwamen de schilderingen van Jacob de Wit weer tevoorschijn van achter het neorenaissance stucplafond. De achterkamer kreeg een antieke schoorsteenmantel met daarboven een grisaille van Jacob de Wit. Het trappenhuis werd ontdaan van de bruingesausde muren. De tuin werd hersteld in de achttiende-eeuwse stijl en kreeg een zonnewijzer.
In 1940-1942 liet zij architect C.W.(Kees) Royaards de voorgevel in oude toestand herstellen. Volgens zeggen is hij de meest extreme perfectionist in de restauratiewereld. Hij veroordeelde de verbouwing van 1803 als ‘een gruweldaad’. Dit was alleen te herstellen door de stoep, de voordeur en het basement van de gevel stijlzuiver en ambachtelijk perfect te reconstrueren zoals François de Vicq deze in 1668 had laten bouwen en versieren. De dubbele stoep en de ingang werden herbouwd naar voorbeeld van het Grachtenboek van Caspar Philips Voor de deur en bovenlicht met lantaarn diende Herengracht 472 als voorbeeld. Voor de kleine linker voorkamer vond Royaards in 1941 een schoorsteenmantel in Lodewijk XIV-stijl die afkomstig was uit een afgebroken huis op het Singel en een achttiende-eeuwse plafondschildering van een onbekende schilder. Het is in de laatste kwart 17de eeuw gemaakt en stelt de lentegodin Flora voor. De rechter voorkamer in empirestijl werd weer wit geverfd en twee vage chinoiserieën, afkomstig van een Duits kasteel werden aangebracht. Deze stukken zijn in de tachtiger jaren gestolen. In 2008 is in deze voorkamer een Witje geplaatst, het schouwstuk is afkomstig uit de collectie van het Amsterdam Museum. Het werd voor 1741 geschilderd voor koopman Jan Agges Scholten die aan de Prins Hendrikkade 142 woonde.
In 1943 werd het pand door de bezetter gevorderd, die het eens niet geruïneerd achterliet. Dit huis en De Bazel werden door de Duitse Wehrmacht gevorderd nadat een geallieerde bommenwerper brandend op het blok huizen bij het Carlton Hotel terecht is gekomen, waarin op dat moment het Luftgaukommando zat. Daarbij was er brandschade ontstaan aan het hotel en was het voor de Duitsers onbruikbaar geworden. Na de oorlog keert de eigenaresse Georgine Mirandolle weer terug in het huis.
In 1953 schonk mej.Mirandolle het huis aan de Vereniging Hendrick de Keyser met het recht er levenslang te blijven wonen. Zij zal tot 1974 vruchtgebruikster zijn. In 1957 wordt het tuinhuis gerestaureerd door architect Royaards voor de som van fl. 33.000,-. In 1990 restaureert architect Maarten Fritz het interieur van het tuinhuis, waar tussen 1990 en 2000 de de Nederlandse Tuinenstichting haar kantoor heeft. Met het overlijden van mej.Mirandolle wordt Vereniging Hendrick de Keyser eigenaar. Zij laten het van 1974 tot 1981 bewonen door een anti-Kraakwacht. Vanaf 1981 volgt een restauratie en trekt het Prins Bernhard (Cultuur)Fonds in het gebouw. Vereniging Hendrick de Keyser verkocht in 1981 voor dertig jaar het vruchtgebruik van Herengracht 476 aan het Fonds. Eind 2022 vertrekt het Prins Bernhard Cultuurfonds, thans Cultuurfonds, naar gebouw De Nieuwe Liefde aan de Da Costakade 102.
Bronnen:
wikipedia.nl
tacotichelaar.nl
Amstelodamum jb.39, jb.43
amsterdamsegrachtenhuizen.info
resources.huygens.knaw.nl/retroboeken/elias
Huizen in Nederland, R. Meischke, H.J. Zantkuijl, W. Raue en P.T.E.E. Rosenberg
Ignatius en Jan van Logteren, P.M.Fischer
amsterdam-monumentenstad.nl
canonvannederland.nl/nl/page/258570/29-mejuffrouw-mirandolle