Naam: Sint Margarethaklooster (voor 1578)
Adres: Nes 45-55
Het Margrietenklooster of het Sint Margarethaconvent werd gesticht in 1406. Het klooster was van de Derde Orde der Franciscanen en aangesloten bij het
kapittel van Utrecht en nauw gelieerd aan het netwerk van Gijsbert Dou. Het was het enige klooster in Gansoord benoorden de Lombardstegen. In het zuiden
grensde het aan de Vogelenzang, een natuurlijke veenplas die tot 1354 de stadsgrens uitmaakte. Die plas werd steeds verder drooggemaakt en verkaveld
totdat uiteindelijk slechts een spuisloot, de Spoeye, overbleef.
Een archiefstuk uit 1415 laat zien dat toen voor 97 jaar in de Nes, enkele tientallen meters ten zuiden van de Sint Pieterskapel, een stuk grond werd gehuurd
om er een klooster op te bouwen voor ‘Wendelmoet Moen Symonssoensdr ministerse en der ghemeense susteren van den derde oerde der penitencien des convents
van Sinte Margriete.’ De begrenzing van het perceel was ‘de steede grafte’ en ‘Gansoirde’ (Oudezijds Voorburgwal en Nes) en het klooster bestond uit
een simpel woonhuis op een achtererf. Op 16 oktober 1423 werden de kloosterzusters door schenking eigenaressen van een gedeelte van de gehuurde grond.
In de akte worden ze dan omschreven als de ‘zusters van Sinte Franciscus oirdre des huus ende convente van Sinte Margriete woenende in Gansoirde.’ Het
perceel was toen ‘gelegen bij Sinte Pieterscapelle en gasthuus’. Ten zuiden daarvan hadden de zusters al een grondstuk in pacht van het Sint Nicolaasgasthuis
(voor lepralijders, net buiten de Sint Antoniespoort). In 1415 werd begonnen met de bouw van een kapel die in 1419 gewijd werd.
Het kloostercomplex nam op zijn hoogtepunt de vierhoek in beslag tussen Nes, Enge Lombardsteeg, Oudezijds Voorburgwal en Sint Pieterhalsteeg waardoor het klooster
aan het Magdalenaklooster grensde, slechts gescheiden door de Spui. In het noorden grensde het aan het Sint Pietersgasthuis. Na de Alteratie werd in de
verbouwde kapel van het klooster de kleine Vleeshal ingericht, met aansluitend de Boerenvismarkt naar het terrein van het Sint Pietersgasthuis. De zusters
bleven na 1578 op het complex wonen.
Het complex had ook een ingang aan de Oudezijds Voorburgwal, tussen nrs. 290 en 298, de voormalige Engelsepoortsteeg. De steeg gaf toegang tot de inpandige huizen Oudezijds Voorburgwal 292-294 en 296. In 1882 kocht Van Es, eigenaar van zowel de drukkerij als het veilinggebouw, de Engelsepoortsteeg van de stad. Hij liet een afsluitende poort in de steeg bouwen met de tekst ‘De Brakke Grond 1624’. Dat jaartal is uiterst dubieus.
Hoe het kloosterleven verliep is te volgen aan de hand van testamenten en schenkingsakten. Vanaf 1428 was Heyndrick Heyndricsz de pater die de kapel bediende.
De laatst bekende pater was meester Florys de Jonge, die op 4 april 1541 uit Holland werd verbannen wegens ‘suspectie van Lutherij ende andere heresie’
(verdenking van aanhanger van Luther te zijn en andere ketterijen). De kloosterzusters hielden zich bezig met het brouwen van bier. In 1406 waren er 5 zusters,
in 1471 was dit aangegroeid tot 41 nonnen. De kloosterzusters beschikten over een eigen handschriftenverzameling, waaruit het oudste exemplaar, ‘Het prickel
der minnen’, nu wordt bewaard in de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam.
Het Sint Margarethaklooster verwierf een groot aantal rechten en bezittingen in de Nes zelf, maar ook in andere delen van de stad: in de Warmoesstraat, bij
de Nieuwezijds Kolk, in de Gasthuissteeg, op de Zeedijk, bij de Haarlemmerpoort, ‘op de Molen op de Heyliche wech’, enzovoort. Uit de archieven blijkt ook
dat de zusters een aantal gronden rond de Amstel wisten te verwerven en dat hun rijkdom in de 16de eeuw zodanig toenam, dat ze samen met andere Amsterdamse
kloosters geld konden lenen aan keizer Karel V. Toen die echter niet in staat bleek zijn schulden te betalen, zag de keizer zich verplicht een aantal gronden
in de omgeving van Alkmaar in pand te geven.
In 1531 gebeurde er iets ernstigs in het klooster. In dat jaar is de Deense koning Christiaan II in Amsterdam op bezoek. Een hoveling uit zijn gevolg (jonker
Hendrik ‘van Antwerpen’) kreeg een verblijfplaats toegewezen in de gastenkamers van het Sint Margarethaklooster. Hij begon hier de leer van Luther te prediken
en liet ‘het cloester meest geinfecteert’ achter.
In 1576 was het klooster verplicht zijn eigendommen en fundatiën (fondsen) in te leveren aan de stad. In ruil hiervoor kregen de bewoners een bezetting
door schutters en soldaten, die hen tegen het oproer zouden beschermen. In 1579 werden de kloosterklokken weggenomen. Zes jaar later werden alle bezittingen
aan de stad overgedragen ’tot betalinge van de gemeente landtsschulden en lasten’, maar met de uitdrukkelijke belofte dat de verdreven kloosterlingen
jaarlijks een vergoeding zou worden verleend ’op dat ze van honger nyet en versmachten’. Deze alimentatie was afhankelijk van de leeftijd en schommelde
tussen de 25 en de 120 gulden per jaar. Het Sint Margarethaklooster telde op dat ogenblik nog twintig religieuze bewoonsters.
Met de Alteratie kregen de Amsterdamse kloosters van stadswege een voogd toegewezen. Deze voogden kregen op 24 maart 1579 uitvoerige instructies. Voor het Margarethaklooster
wordt Barent Claesz ‘als voocht vanden Conventualen van Sinte Margrieten Convente binnen deser stede’ opgevoerd. Barent Claesz was korenkoopman en in 1578, na de
Alteratie, regent van het Burgerweeshuis. Hij was omstreeks 1555 gehuwd met Catherina Simondr, woonde in het huis ‘In de drie Engelen’ op ’t Water over de Papenbrug
(het Damrak, nabij de huidige Beurspassage) en zij hadden negen kinderen waarvan een zoon minderbroeder en een andere zoon priester werd. Barent Claesz had in 1582
grond gekocht die tot het bezit van het klooster behoorde.
Uit de Resoluties van de Vroedschap is te lezen dat de stad op 30 juli 1584 het Sint Margarethaklooster besloot te verkopen. In december van dat jaar werd de verkoop
beperkt tot huizen die aan het klooster hadden toebehoord. Een deel van het klooster was namelijk sinds 1579 ingericht als verblijfplaats voor wezen. Het weeshuis in het klooster
was gesticht door Aeltgen Pieter Fopsdr samen met de mederegentessen Meyna Pieter Fopsdr en Agniete Gerrits. Eerste bestuurder was Jan Michielsz Loeff. Na de opzegging
van de huur van het kloostergebouw werden de wezen in 1584 overgebracht naar een huis van Jan Deyman, zoon van burgemeester Claus Gerrit Deymansz, op de Nieuwezijds Voorburgwal,
waar het weeshuis gevestigd bleef tot 1629.
Het duurde nog tot 1595 alvorens de huurovereenkomst definitief beëindigd was, maar op 17 januari werd het klooster door de stedelijke overheid verkocht.
Hiermee lijkt de veronderstelling dat de kloosters en hun bewoners direct na 1578 uit het stadsbeeld verdwenen voor het Sint Margarethaklooster niet op te gaan. Ook
de inhoud van enkele notariële akten in het Amsterdamse stadsarchief geeft hiervan een ander beeld. In deze bescheiden wordt het klooster tot 1608 (30 jaar na
de Alteratie!) nog altijd vermeld. Zo is er te lezen dat in 1590 er sprake is van Trijn en Liesbeth Michielsdr, ‘nonnen in het St. Margarethaklooster’ die elkaar tot
universeel erfgenaam benoemen. In maart 1599 maakt Gierte Meyertsdr, ‘conventuale van het Ste Margrietconvent’, haar testament op, waarbij ze bepaalt dat al haar goed,
dat van het convent afkomstig is, met haar kleren bij de kloosterzusters moet blijven, op voorwaarde dat ze haar daarvoor een ‘eerlijke uitvaart’ bezorgen. Ook in
1599 benoemt Mary Jansdr, ‘conventuale van het Ste Margrietconvent’, haar medeconventualen samen tot haar universele erfgenamen. Mary Jacobsdr wordt in deze akte nog
steeds beschouwd als moeder-overste en mag, bij het overlijden van zuster Mary Jansdr, vooruitnemen wat ze wil. In 1602 wordt gesproken over Trijn Barentsdr, wonende
in het Sint Margrietenklooster. In 1608 benoemt Lysbeth Franssendr, ‘non in het St. Margrieten-klooster’, de kloostergemeenschap tot universeel erfgenaam. Het convent
wordt voor de allerlaatste maal in de notariële archieven vermeld op 13 mei 1609, wanneer Mary Cornelisdr een bedrag legateert aan Swaentgen Willemsdr, ‘non in
het St Margrietenklooster’.
Al die tijd voorzag de stad de bewoonsters van een jaarlijkse alimentatie ‘op dat ze van honger nyet en versmachten’.
De thesaurieën verhuurden in 1582 het patershuis en het turfhuis van het klooster voor drie jaar aan de Vlaming Pieter de Champs uit Nieuwkerke, ‘fransoisch
schoolmeester’ van beroep. Hij moet een aanzienlijk aantal leerlingen hebben gehad, want in 1582 huurde hij ook het hele patershuis van het Sint Geertruidaklooster
om er zijn school in onder te brengen. In 1585 huurde hij bovendien nog de refter (eetzaal), dompter (slaapzaal) en spinkamer van het Sint Agnietenklooster. Hij
ondertekende in datzelfde jaar een instructie, waarmee hij beloofde de gereformeerde religie te zullen belijden en slechts gereformeerde boeken te gebruiken.
Alhoewel het klooster de eerste jaren na de Alteratie als kloostergemeenschap blijft functioneren komen er daarna veranderingen op gang. In 1662 wordt over het klooster
vermeld dat ‘S Margerete op de West-zijde van de Oudezijds Voorburgwal, tegenover ’t Admiraliteytsgebouw ook al verbakken is in ander gedaanten’. In 1665 schrijft
Tobias van Domselaer dat het ‘St Margrieten klooster achter op de Voorburgwal uytkomende (…) in Wooningen verandert’ is. In 1729 schreef Isaäc le Long ‘Het
klooster van St. Margriet (…) in de Nes uytkomende is geheel in Burgers-huysen verandert’.
De kloosterkerk bleef, verbouwd, bestaan tot in 1779. Toen werd zij afgebroken, waardoor het huidige Nespleintje ontstond.
Vanaf ongeveer 1585 voerde de rederijkerskamer ’t Wit Lavendel op de zolder van de kloosterkerk rederijkersspelen op. Deze groep, die aanvankelijk bestond uit Vlaamse
protestantse vluchtelingen, telde later ook Joost van den Vondel onder haar leden. De kamer bleef bestaan tot omstreeks 1626. In het begin van de 17e eeuw hield ook de
Egelantier, ’In Liefde Bloeyende’, de rederijkerskamer van Hendrik Laurensz. Spiegel (1549-1612), met leden als P.C.Hooft, Bredero en de arts Samuel Coster, hier haar
opvoeringen en literaire discussies. Het was de oudste en beroemdste rederijkerskamer van Amsterdam. De Egelantier had machtige beschermers in het stadsbestuur en tal
van burgemeesters, schouten en raadsleden behoorden tot de leden. In 1617 kwam het tot een breuk binnen De Egelantier. Coster, Hooft en Bredero verlieten het gezelschap.
Zij begonnen opnieuw in een door Coster opgericht houten gebouw aan de Keizersgracht: De Academie van Coster.
Vanaf het begin van de 17de eeuw was de kerkzolder voor de helft ontleedkamer, waar beroemdheden als Tulp, Coster en Egbertsz anatomieles kwamen geven. Dit ‘Medecijns Collegie’
bestond permanent uit drie geneesheren en twee apothekers, die in opdracht van de stedelijke overheid toezicht uitoefenden op de toepassing van de geneeskunde in Amsterdam.
In 1619 werd de ontleedkamer verplaatst naar het Waaggebouw. De ruimte voldeed niet en in 1639 keerde men terug naar de Nes. Nu werd de hele bovenverdieping in beslag
genomen. In 1691 is de nu nog bestaande koepel aan het Waaggebouw verbouwd tot Theatrum Anatonicum en gaat de ontleedkamer definitief naar de Waag. Eén van de
apothekers-inspecteurs was François de Penijn, woonachtig in de Nes. Dr.François de Vicq (zoon van de Antwerpse lakenkoopman Matheus de Vicq en vriend van
dr.Nicolaas Tulp) was er in 1643 inspecteur-geneesheer.
Naast de al genoemde activiteiten op de kerkzolder was er omstreeks 1610 ook nog een schermschool actief. Deze school beleefde een hoogtepunt toen de, omstreeks 1574
in Antwerpen geboren, schermgrootmeester Gerard Thibault er demonstraties en lessen kwam geven. Thibault telde onder zijn leerlingen en bewonderaars prominenten als prins
Maurits, prins Frederik Hendrik, de markgraaf van Brandenburg, koning Lodewijk XIII van Frankrijk, de hertog van Brunswijk, de Antwerpse bankiers Isaäc en Jozef Coymans,
de eveneens uit Antwerpen gevluchte kooplui Balthasar de Moucheron, Jean en Daniël van Gheel, Carlo Hellemans, Nicolas Sohier, Samuel Sautijn, de latere Amsterdamse
burgemeester dr.Albert Coenraetsz. Burgh, en de dichters Gerbrand Adriaenszoon Bredero en Daniël Heinius.
De Brakke Grond is gelegen op het voormalige terrein van het Sint Margarethaklooster op de plaats van de kerk. In 1639 gebouwd als herberg en veilinghuis. De naam is afgeleid
van een welput ter plekke waarin zich brak water bevond. Zaken werden hier beslecht zoals in november 1653: dan vergaderen de procureurs van de koopman Daniël de Pinto
en Rembrandt van Rijn over een geschil tussen hun opdrachtgevers. De Pinto was een tabakshandelaar uit de Jodenbreestraat en buurman van Rembrandt. Voor de Verenigde Oostindische
Compagnie en later de Nederlandse Handelmaatschappij werden hier hun producten, thee, tabak, kina en specerijen, geveild. Rond 1884 worden er regelmatig antiekveilingen gehouden.
In een uitgebreid verslag is te lezen: ’Wat het Hôtel Drouot is voor Parijs, is de Brakke Grond, al klinkt de naam minder grootsch, voor Amsterdam.’
In 1885 heeft een verbouwing plaats waarbij de toegang tot het gebouw aanzienlijk wordt verbeterd. ’Het lokaal De Brakke Grond heeft in den laatsten tijd groote verbetering
ondergaan. ’t Was dus niet tevergeefs dat de handel wel eens klaagde en in ’t byzonder de ondernemers van kunstveilingen en zij die een uitgelezen publiek verwachtten, over
den slechten toegang tot de ruime, goed verlichte lokalen. Het bestuur der Maatschappij heeft met onbekrompen hand alles gedaan wat gedaan kan worden, om aan de klachten
tegemoet te komen en met succes. De toegang wordt nu verschaft door eene vestibule met mozaïekvloer en marmeren lambriseering. In de breede gang, die vroeger tot het
aanbrengen van goed daglicht onbereikbaar scheen, is nu licht in overvloed. (…) Verrassend is het lichteffect in de gang door blank en geëtst spiegelglas. (…). Beneden
teruggekeerd, vinden we drie zalen en koffiekamer voor het publiek, omringd door eene reeks kantoren, die alle rechtstreeks gemeenschap hebben met de kern, de verkoop en monsterzalen.
Ruim een twintigtal firma’s hebben daar kantoren en monsterzalen ter eigen beschikking, in aansluiting met de zalen voor het publiek, terwijl een Rijkstelegraafkantoor, in De
Brakke Grond gevestigd, ze allen in verbinding brengt met de wereld daar buiten. (…) Belangwekkend is deze inrichting in hooge mate. Zij is eene bezienswaardigheid van Amsterdam,
met haar tabaksmarkt en kunstveilingen en door met den tijd mee te gaan blijft de reputatie van De Brakke Grond gehandhaafd.’
Rond de eeuwwisseling bestond het complex onder meer uit twee grote zalen. De Rode Zaal vooral gebruikt voor de veilingen van specerijen, kina en thee. De Groene Zaal was de
ruimte waar tabak werd gemonsterd.
Het kunstwerk 'reNESsance' is een fontein op het pleintje voor De Brakke Grond en het Vlaams Cultureel Centrum en in 1991 ontworpen door Adam Colton. Ter gelegenheid van het 10-jarig bestaan van het Vlaams Cultureel Centrum en van de vernieuwing van de omgeving is het beeld, een watersculptuur, geplaatst. Als de fontein in werking is, spuit uit de twee zwarte bollen horizontaal een waterstraal over de bovenste tree. De stralen botsen en het water tuimelt langs de treden naar beneden. De titel van het beeld verwijst naar de wedergeboorte van de buurt en naar de Renaissance, de tijd van Bredero en Hooft die dankzij hun gedichten en toneelstukken ons een beeld schetsen van hoe het ooit was. In de fontein zijn klassieke principes als geometrie, symmetrie en frontaliteit verwerkt. Het beeld oogt als de tribune rond een arena uit de oudheid, daarmee verwijzend naar het naast liggende theater.
Belangrijke inkomstenbronnen waren naast de al genoemde veilingen de kunstveilingen onder directie van Izak en Bernhard de Vries en de moderne drukkerij.
In 1918 neemt Pierre Liebregs de exploitatie van De Brakke Grond over. De veilingen bleven doorgaan, maar er werden ook toneel- en muziekuitvoeringen georganiseerd. Beroemd werden
de feestavonden met bal na. Tot 1962 was het zelfs onmogelijk om op de zondagavond toneelvoorstellingen in de grote zaal te geven. Liebregs was van origine dansleraar en op zondag
was de wekelijkse dansles.
Na de Tweede Wereldoorlog waren de veilingen voorbij en ging men over tot zalenverhuur. Dit kwam vooral in 1954/1955 in het nieuws toen de secte van Lou (de Palingboer)
hier bijeenkomsten hield. In 1962 werd het gebouw tot theater verbouwd met adviezen van acteur Wim Vesseur. Bij de verbouwing van 1962 werden de kamertjes op de eerste en tweede verdieping,
grenzend aan de grote zaal en dienstdoend als kantoren van de makelaars, intact gelaten. Verder werd alles rood geverfd, vandaar: De Rode Zaal. Bespeler werd toneelgroep Studio
van Kees van Iersel die hier experimenteel toneel opvoerde. In een deel was het kantoor van Wiering’s Weekblad (huis-aan-huis blad) gevestigd.
Na het slopen van een deel van de oude bebouwing, ontstond in 1979 een klein plein voor de verplaatste ingang van het nieuwbouwcomplex dat nu de naam Vlaams Cultureel Centrum
kreeg. Het huidige gebouw is een ontwerp van architect Arthur Staal. Bij het heien op 13 november 1978 van de eerste funderingspaal werd een steen met een fragment uit een gedicht
van de Antwerpse burgemeester Marnix van Sint Aldegonde onthuld:
‘Hoe cond ick U mijn
broeders oyt vergeten
daar wij toch zijn
in eenen strock geplant.’
Later is de naam gewijzigd in Vlaams Cultuurhuis de Brakke Grond.
In 1991 werden tijdens renovatiewerken op het Nespleintje resten van de kloosterkerk gevonden en de veronderstelling is dat onder het Vlaams Cultuurhuis nog gedeelten van de oude
keldergewelven verborgen zijn.
Nes 47-55
Sinds 2013 is hier een hotel van de keten 'Hotel V' gevestigd.