Naamgeving: De dam in de Amstel is hoogstwaarschijnlijk gelegd na 1265 en voor 1275. Oorspronkelijk waren er twee pleinen. De eigenlijke dam heette Middeldam, het westelijke
deel (aan de kant van het paleis) werd tot in de zestiende eeuw de Plaetse genoemd. Al in de zeventiende eeuw worden de beide pleinen als één beschouwd en aangeduid
met de naam Dam. Overigens is het plein dan nog beperkt in oppervlak. De Nieuwe Kerk staat nog ver van het plein, het Damrak loopt nog tot de dam en de Warmoesstraat komt nog
uit op de Halsteeg. Aan de Rokinzijde staat nog een rij huizen verder op het plein dan de huidige rooilijn.
De naam Vijgendam wordt gegeven nadat in 1526 voor de aanleg van de kade een lading bedorven vijgen in het water van het Damrak tussen dam en Zoutsteeg was gegooid. Rond het
midden van de zestiende eeuw wordt de Damrakzijde van de Middeldam de Vissersdam genoemd naar de Vismarkt die daar tot 1841 is gehouden. In dezelfde tijd verhuisde de naam
Vijgendam naar de zijde van het Rokin en verving de naam Middeldam. Een verklaring voor de naamsverhuizing wordt echter niet gegeven.
Er wordt nergens aangegeven wanneer de Vismarkt op de dam is ontstaan, maar waarschijnlijk is dat al in de 13de eeuw. Slechts in een ongedateerde akte van voor 1413 wordt opgemerkt dat het verboden is viskorven in de sluizen te hangen. Zeker is dat de Vissteeg al in 1409 wordt vermeld. De Vismarkt was een vierkante ruimte waarin visbanken waren geplaatst die door de stad werden verhuurd; het noordelijke gedeelte was bestemd voor zee-, het zuidelijke voor riviervis. Het bij de markt geplaatste Sint Pieters huysken deed dienst als gildehuis. Het Sint Pietersgilde ontleent zijn naam aan Petrus als beschermheilige van de vissers. De Vismarkt blijft tot 1841 op de Dam.
De 'Plaetse' is bekend als de marktplaats van de stad. Het was een oud gebruik om de toegangen tot het marktplein ‘s nachts door kettingen af te sluiten met
uitzondering van de Kromelleboogsteeg. Bij de ceremonie van de ‘eigen-panding’ (panding = inbeslagname van een onderpand ter aflossing van een schuld.), moesten
de schepenen ’s maandags voor 1 uur op de Dam ‘binnen de ketenen’ zijn. Ook bij de executie van de plunderaars tijdens het aansprekersoproer van 1696 werd de Dam
door ketenen afgesloten. Wanneer deze kettingen verdwenen zijn is niet bekend.
Dit plein werd aan de westzijde omsloten door openbare gebouwen. Op de noordelijke hoek van de Gasthuissteeg (Paleisstraat) was het Sint Elisabeth of
Heilige Geest Gasthuis, ook aangeduid als het Oude Gasthuis. Het Oude Gasthuis is gesticht voor 1361. Voor 1492 werd het Sint Elisabeth Gasthuis samengevoegd met
dat van Sint Pieter in de Nes. De vrijgekomen lokaliteit werd bij het Stadhuis getrokken. In augustus 1492 werd het belastingkantoor voor de 50ste Penning ‘int Oude
Gasthuis’ gehouden.
Aansluitend stond het stadhuis. Ook van dit gebouw is de stichtingsdatum niet bekend en evenmin of er een eerder stadhuis, hier of elders, heeft bestaan. Zeker is
dat de grote stadsbrand die Amsterdam in 1421 trof ook het Oude Gasthuis en stadhuis verwoestte. Een nieuw stadhuis kwam op dezelfde plaats maar heeft het niet lang
volgehouden. Het was opnieuw een grote stadsbrand, nu in mei 1452, die het gebouw in de as legde.
Op de kaart van Cornelis Anthonisz is het na de tweede brand herbouwde stadhuis te zien. Aan het eind van de vijftiende eeuw bestond het uit vier gedeelten inclusief de toren. Het noordelijkste gebouw, tegen de Waag- of Vogelsteeg, was het oudste, de voet daarvan was van witte gehouwen steen, het overige van gebakken steen opgemetseld. Op de eerste verdieping was een ruime zaal, vanwaar uit de vensters alle afkondigingen werden gedaan, die ‘van de puye’ moesten geschieden. Beneden was de stadsgevangenis, ‘de boeien’. Op de hoek was de kaak, waar de veroordeelden te pronk werden gezet.
Links van dit oudste gedeelte stond de toren met een spitse kop waarop als windwijzer het koggeschip prijkte. De toren was voorzien van een klokkenspel. In deze
toren bevond zich de kamer van de Burgemeesteren, de eigenlijke zetel der Regering.
Links van de toren verhief zich de Vierschaar, het gebouw bestemd voor de zittingen van het gerecht, geheel uit witte gehouwen steen opgetrokken. Het sprong tien
voeten buiten de rooilijn vooruit en was afgesloten door een getralied ijzeren hek, waarboven een viertal eikenhouten beelden geplaatst waren, welke volgens zeggen
Graaf Willem VI, Jacoba van Beieren, Filips de Goede en diens gemalin, Isabella, voorstelden.
Ten zuiden van de Vierschaar, weer terugspringend, was het voormalige Gasthuis met zijn kapel, ook versierd met een spits toelopend torentje. Een grote vergaderkamer
in dit gedeelte werd in 1501 aangeduid als ‘die nyewe zale’.
De Waag staat op de ‘Plaetse’ en herinnert ons er aan dat de ‘Plaetse’ samen met de Middeldam het eigenlijke marktplein van de stad vormde, zowel voor de dag-, week-
als de twee jaarmarkten. Hier werd van alles verhandeld: vis, gevogelte, vlees, boter, melk, kaas, ossen, kalveren, schapen, varkens, potten en pannen, appelen en
kramersartikelen. Het spreekt van zelf dat met de groei van de stad de markt drukker werd bezocht en de ruimte te kort schoot. Vanaf 1479 werden de diverse handelsrichtingen
van de ‘Plaetse’ verhuisd naar omliggende straten.
De eerste Waag uit 1341 met kleine trapgevels, werd in 1565 door een nieuwe, de 'Tweede Waag', in renaissancestijl vervangen. De eerste Waag werd door de Waagsteeg gescheiden van het huis van
Ruysch Jansz, dat van de Nieuwendijk tot het Damrak liep. Er stonden nog twee huizen en dan volgde het Jan Rijserssteegje. In 1548 kwam het huis van Ruysch Jansz onder
de hamer en middels het recht op nakoop werd het door de Burgemeesteren verworven en afgebroken. De ‘beterschap’ of taxatiewaarde bedroeg fl. 3300. De afbraak werd voor
ongeveer fl. 200 gekocht door kruidenier Jan Michielsz. broer van Hendrick Michielsz. en stamvader van het geslacht Ruytenburgh. Op deze wijze werd er extra ruimte rond
de Waag gecreëerd. In 1551 waren ook de overige huizen tot de steeg afgebroken.
Op de voormalige noordhoek van het Jan Rijserssteegje stond het huis van Geerte Louwen Stootersdr., de weduwe van Jan Ryser, nu aan de Plaatse. In 1562 werd het huis
eigendom van de stad. Ook de vier aansluitende huizen, ’t Borssevel en Weesp, Weesp en ’t Guldenvlies werden in de jaren tot 1567 opgekocht en soms direct afgebroken, soms
nog enige tijd verhuurd. Nu waren alle huizen tot de Watersteeg eigendom van de stad en werd na afbraak het terrein bij de Plaatse gevoegd. De Watersteeg lag in het verlengde
van de Nieuwe Zijds Wijde Kerksteeg. Aan het Damrak was het huis Sint Nicolaes het hoekpand.
Al deze aankopen waren ingegeven door de plannen uit 1551 voor nieuwbouw van de Waag. De Tweede Waag stond in ieder geval recht voor de Vogelsteeg en met de voorzijde op
de rooilijn gelijk met de oostzijde van de Nieuwendijk, maar hiervan gescheiden door de Waagsteeg.
Voor de Tweede Waag was inmiddels in 1563 de eerste steen gelegd door burgemeester Pieter Willemsz. Cantert, die dit ambt toen voor de dertiende maal bekleedde. In 1565
was de nieuwe Waag afgebouwd, en in 1566 kon zij in gebruik worden genomen, waarna de oude voor fl. 149 voor afbraak werd verkocht.
De Tweede Waag was een fraai gebouw met rondom boven de benedenverdieping luifels. De benedenverdieping diende voor de eigenlijke Waag. In de voorgevel, die westwaarts naar
het stadhuis was gekeerd, was de hoofdingang, geflankeerd door twee Toscaanse halfzuilen, waarin een grote balans met schalen hing, evenals in elk der zes deuren van de achter-
en zijgevels. Ter weerszijden van de voordeur leidde een hoge marmeren trap naar een bordes, waarop twee zittende leeuwen met de wapens van de provincie en van de stad prijkten,
en waar de ingang was van de bovenverdieping. Op deze verdieping was in diverse vertrekken de stedelijke wacht ondergebracht; de dakzolder werd gedeeltelijk als opslagruimte
voor wapens gebruikt. Het hoge schilddak werd verlevendigd door tal van dakkapellen en hoge schoorstenen en droeg twee windwijzers, Neptunus en Fortuna voorstellende. De hardstenen
balustrade rondom het dak is in de loop van de zeventiende eeuw verwijderd.
In 1776-1777 werd de Tweede Waag vanwege een forse verzakking door stadsarchitect Jacob Eduard de Witte zo ingrijpend in neoclassicistische trant verbouwd dat wel van de Derde Waag
werd gesproken. Zo werd de hoogte van het dak gehalveerd, het aantal dakkapellen fors verminderd en de dubbele trap door een moderner uitvoering vervangen. Daarmee paste het beter bij
het even eerder, in 1774-1775, ook door De Witte in neoclassicistische stijl opgetrokken Huis onder ’t Zeil. De eerste, Tweede en Derde Waag staan uiteindelijk bekend als de Oude Waag.
In 1808 werd het gebouw op aandrang van koning Lodewijk Napoleon geslecht en werd de Vleeschhal op de Westermarkt tot Waag ingericht.
Al rond 1550 was er sprake van een ‘Dam-vraagstuk’. In de omgeving van de vismarkt wilde men meer ruimte en de markt zelf was ook te klein. De Waag voldeed niet meer aan de behoefte:
een grotere was nodig en ook hier met meer ruimte er omheen. Tenslotte werden zowel het Stadhuis als de in de Vogelsteeg gelegen Vleeschhal, daar omstreeks 1525 naar toe verplaatst van de
Halsteeg hoek Nes, langzamerhand te klein. De Burgemeesteren wilden dus ook op uitbreiding daarvan bedacht zijn. De stadsregering wilde daarom in het bezit komen van zoveel mogelijk percelen.
De bebouwing op de sluizen is al in het midden van de 14de eeuw tot stand gekomen. In 1546 moest de westelijke (kleine) sluis gerepareerd worden. Om dit goed te kunnen uitvoeren was het
noodzakelijk dat de huizen op de sluis werden afgebroken. De bewoners weigerden medewerking en het liep uit op onteigening. Het meest westelijke huis op de sluis was van Henrick Michielsz.,
een kruidenier. Voor 1600 Karolusguldens werd de stad eigenaar. Henrick Michielsz. verhuisde naar ‘de Fontein’ aan de zuidzijde van de Middeldam. Het huis van zijn buurman Reynst, een
vogelkoopman, ‘op de stempel van de sluis’, was minder waard. De stad betaalde slechts fl. 400,-. Het derde huis, ‘de Bonte Os’, van Lijsbeth Jaspersdr. leverde haar fl. 1000,- op. Ook
het vierde huis ‘t Zwarte Varken’ van varkensdrijver Tyman Gerijt Garsten-zoon moest verdwijnen. Hij ontving fl. 1750,-. Na afbraak was er voldoende ruimte voor reparatie van de sluis.
In de volgende jaren werden ook de resterende huizen opgekocht, eerst de buurman van Tyman, schilder Barent Claeszoon, die zijn huis ‘Sint-Lucas’ had genoemd. Voor fl. 1500,- werd de
stad eigenaar. Aansluitend woonde de ‘binnenlandsvaarder’ Reynst Jacobszoon, de stamvader van het aanzienlijke geslacht Reynst. Hij kreeg fl. 2000,- voor zijn huis. Beide laatste huizen
werden niet direct afgebroken maar eerst verhuurd, eerst aan de oorspronkelijke bewoners, na een jaar aan huurders. In 1599 volgde tenslotte sloop. Het laatste huis op de rij was ‘de
Schol’ van Arent Verheul, grenzend aan de vismarkt. Het duurde tot 1594 voor ook dit perceel in handen van de stad kwam.
Rond 1565 werden ook bij de Nieuwendijk en Damrak veel huizen aangekocht en afgebroken om meer ruimte rond de Waag te maken.
Ondanks alle maatregelen om de drukte in goede banen te leiden kwamen er steeds meer bepalingen en keuren waar men zich dan weer niet aanhield. Het drukke verkeer zorgde in 1595 voor de
bepaling dat wagens en sleden de Halsteeg moesten gebruiken in de richting naar de Dam, en bij vertrek van de Dam de Vischsteeg richting Pijlsteeg.