Naam: Huis van Schimmelpenninck (19de eeuw)
Adres: Singel 292
Bouwtijd: circa 1740
Lijstgevel in een late Lodewijk XIV-stijl met een rechte kroonlijst met vier consoles. Daarboven een gesloten attiek met balustrade en een kleine
rijk versierde middenverhoging. Op de hoeken zijn vazen geplaatst. Het huis heeft twee hijsbalken. De nog originele deurpartij heeft een fraaie
deuromlijsting met pilasters, fronton en bovenlicht. De stoep heeft flesbalusters. Het huis had een breed achterhuis en een achtererf aan Herengracht
255A (nu Hoxtonhotel waarvan ook Singel 288, 290 en 294 deel uitmaken), waar stallen en koetshuizen stonden.
Singel 292 is een heus burgemeestershuis, er hebben maar liefst drie burgervaders gewoond; Mr.Jan Trip, Mr.Mattheus Lestevenon en Mr.Joachim Rendorp.
Zoals op de plattegrond te zien zijn de meeste huizen op het Singel aan de achterzijde blind, omdat de achterhuizen van de huizen aan de Herengracht
daartegen zijn gebouwd. Vanuit de zaal en de kamer daarboven in het achterhuis (aangegeven met M en T op de plattegrond en doorsnede) keek Rendorp uit
op de Herengracht. De kamer boven de zaal was de bibliotheek van Rendorp. Vanuit de zaal en de bibliotheek liep er een gang naar het koetshuis aan de
Herengracht. Een overblijfsel van het 17de-eeuwse huis was de kleine spiltrap tussen voor- en achterkamer (aangegeven met K op de plattegrond). In de
18de eeuw wordt de trap in het tussenlid tussen voor- en achterhuis geplaatst, waardoor de trap tussen voor- en achterkamer niet meer nodig is. In
dit huis is deze trap blijven bestaan als diensttrap. In de 19de eeuw werden de bijgebouwen aan de Herengracht gesloopt voor het huidige hotelgebouw.
In 1973 is er nog een uitgebreide verbouwing doorgevoerd. Tegenwoordig horen Singel 288, 290, 292 en 294 eveneens bij het Hoxtonhotel. Van de rijke
18de-eeuwse interieurs is niets meer over.
1651
Fl. 51.000,- werd er in 1651 door Mattheo Luis betaald voor dit pand, dat veel groter was dan de voorkant deed vermoeden. Het liep door achter de buurpanden
290 en 294 en strekte zich uit tot de Herengracht. Het is niet duidelijk of Mattheo zich hier vestigt of het slechts voor verhuur gebruikt.
Alethea Howard, 14de Barones van Talbot, 17de Barones van Strange of Blackmere, 13de Barones van Furnivall, Gravin van Arundel (1585-1654), geboren
Lady Alethea Talbot, was een beroemde beschermvrouw en kunstverzamelaar. Ze was getrouwd met Thomas Howard, de 14de graaf van Arundel, met wie ze
één van de belangrijkste kunstcollecties van het 17de eeuwse Engeland opbouwde. Na een bezoek van Maria de' Medici aan Engeland werden
Lord en Lady Arundel aangesteld om haar naar Keulen te begeleiden. Lady Arundel was niet bereid op Marie de' Medici te wachten en vertrok in haar eentje
naar het vasteland. In Utrecht ontmoette zij Lord Arundel op zijn doorreis met Maria de' Medici naar Keulen. In 1642 vergezelde haar man prinses Mary Stuart
voor haar huwelijk met Willem II van Oranje en vertrok daarna rechtstreeks naar Padua. Lady Arundel woonde inmiddels in Antwerpen, maar verhuisde na
het overlijden van Thomas Howard in 1646 naar Alkmaar. Alethea erfde de collectie van 600 schilderijen en tekeningen, waaronder werken van Dürer,
Holbein, Brueghel, Lucas van Leyden, Rembrandt, Rubens, Van Dyck, Raffaello da Urbino en Titiaan. Er waren 181 werken zonder toeschrijving, 200 beelden
en 5.000 tekeningen, die hij met haar geld had gekocht. Ze nodigde Franciscus Junius, die al dertig jaar bij hun in dienst was, uit om de boekencollectie
te herschikken. Ze verhuisde in 1649 naar Amersfoort en huurde een pied-à-terre in Amsterdam aan Singel 292, een elegant huis, met een binnenplaats
aan de Herengracht. Toen het huis na haar overlijden in 1654 werd verkocht verklaarde de kunstbewaarder van de gravin dat vele wanden van het huis
gedecoreerd waren geweest met waardevolle tapijten en goudleerbehangsels. De opgestelde inventaris was verre van volledige en vermeldde 36 schilderijen
van Titiaan, 16 van Giorgione, 19 van Tintoretto, 11 van Correggio, 17 van Veronese, 12 van Rafaello en 5 van Da Vinci.
1699
Benjamin Poulle, Heer van Berkenrode, Gunterstein en Tienhoven (1646-1711), koopman en reder, koopt het pand. Magdalena Poulle, zijn zuster, overleed
op 10 juni 1699 en zo erfde hij kasteel Gunterstein bij Breukelen. Benjamin is getrouwd met Elisabeth Tiellens (1652-1724), een huwelijk dat kinderloos
was gebleven. Elisabeth Tiellens was in de Gouden Eeuw de rijkste vrouw. Elisabeth was de oudste dochter van de zijdelakenkoopman Michiel Tiellens
(1620-1679) en Catharina van der Ghiessen (1626-1671). Het fortuin kwam van Catharina’s vader, de zeepzieder Philips van der Ghiessen. Na het overlijden
van Benjamin Poulle hertrouwt Elisabeth met Jan Trip in 1713.
1713
Mr.Jan Trip (1664-1732), sinds 1724 heer van Berkenrode, was lid van de Amsterdamse patriciërsfamilie Trip, bewindhebber van de Vereenigde
Oost-Indische Compagnie en burgemeester in 1707, 1710, 1712, 1715, 1716, 1718, 1719, 1721, 1722, 1724, 1725, 1727, 1728, 1730 en 1731. In 1728 werd
hij curator van de Leidse Hogeschool. In 1731 werd hij benoemd tot directeur van de Sociëteit van Suriname, een post die hij vermoedelijk behield
tot in 1732. Jan was de zoon van Jacobus Trip (1627-1670) en Margaretha Munter (1639-1711). In 1680 werd hij als 16-jarige kerkmeester van de Oude Kerk.
Hij promoveerde in 1685 in Leiden. In 1687 werd hij commissaris, in 1696 schepen en vermoedelijk in 1709 raad van Amsterdam.
Deze Jan Trip trouwde in 1690 met Margaretha Cesilia Nijs (-1699). In 1711 kocht hij het landgoed Beeckestijn van Joan Corver (1628-1716). In 1713 hertrouwde hij
met Elisabeth Tiellens, Vrouwe van Berkenrode, weduwe van Benjamin Poulle. Hij breidde zijn bezit in Kennemerland rond 1720 uit met de aankopen van
Achter Koekoek, Kleyne Achterkoekoek en de Koekoeksduinen.
Ofschoon mr.Jan Trip, met 7 dienstboden, een buitenplaats en een koets met 4 paarden, over een niet gering vermogen beschikte, was zijn echtgenote Elisabeth
Tiellens aanzienlijk rijker. Bij haar overlijden in 1724 liet zij het kapitale bedrag van 1.900.000 gulden na. Zij was kinderloos gestorven en onder
huwelijkse voorwaarden getrouwd, waarbij notarieel was bepaald dat het geld naar de neven en nichten zou gaan. Het Amsterdamse huis en de heerlijkheid
Berkenrode waren door Elisabeth Tiellens toegedacht aan de kleinzoon van haar zuster Sara, Mattheus Lestevenon. Zijn moeder Catharina Elisabeth Levingstone
was jong gestorven, maar zijn grootmoeder Sara Tiellens, weduwe van Sir Alexander Levingstone, stierf pas in oktober 1737. Mattheus werd hiermee eigenaar
maar Jan Trip had het vruchtgebruik 'deszelfs leven lang gedurende'.
1732
1761
Mr.Joachim Rendorp, vrijheer van Marquette en Meeresteyn (1728-1792), was vanaf 1758 tot vermoedelijk 1792 directeur van de Sociëteit van Suriname, schepen (1756),
commissaris van de Hollandse Rekenkamer, houtvester, lid van de Admiraliteit en burgemeester, benoemd in 1781, 1786, 1789, 1790 en 1792.
Joachim Rendorp had het pand in 1761 gekocht. Hij was de zoon van Pieter Rendorp en Margaretha Calkoen. Al op zijn 17de werd hij als kerkmeester
van de Amstelkerk benoemd, destijds een soort studiebeurs. Op zijn 19de was hij kapitein bij de schutterij. In 1750 promoveerde hij tot meester in de
rechten. In 1756 trouwde hij met Hillegonda Schuyt. Hoewel uit zijn geschriften zijn Oranjegezindheid bleek, ging hij in zijn jonge jaren toch door
voor patriot. In 1781 werd hij tot burgemeester gekozen en kreeg in juli keizer Jozef II, die incognito als graaf Falkenstein, door de Nederlanden
reisde, op bezoek. De hertog van Brunswijk, de blokkade van Antwerpen, de Gewapende Neutraliteit en de oorlog met Engeland waren onderwerp van gesprek.
De Lutherse familie Rendorp, oorspronkelijk afkomstig uit Lüneburg, was jarenlang eigenaar van de brouwerij De Haan, gelegen op de hoek van de
Geldersekade en de Rechtboomssloot, omdat een eerdere Joachim Rendorp met een dochter van Pieter Hulft was getrouwd. In februari 1617 werd hun pakhuis
van binnen gesloopt door het "grauw" toen het werd gebruikt voor Remonstrantse bijeenkomsten. De familie bezat tevens een mouterij en pakhuis op Kattenburg,
genaamd de Paerel. In 1787 werd zijn huis geplunderd tijdens de patriottische rellen van 29 tot 31 mei waarin de regenten het zwaar te verduren kregen.
Rendorp vertegenwoordigde de rechtervleugel van de Amsterdamse middenpartij van 'aristocraten' die tussen patriotten en orangisten in laveerde. Hij
maakte van zijn minachting voor de democratische eisen van de patriotten geen geheim, met als gevolg dat zijn huis tijdens de rellen werd geplunderd.
Rendorp en zijn personeel probeerden het zilver- en serviesgoed in veiligheid te brengen. Daarbij kwam het goed uit dat Singel 292 een enorm groot complex
was met zelfs een achteruitgang op de Herengracht. Rendorp en zijn vrouw konden zich redden door naar de tuin van de buren te vluchten. Naar verluidt
zou een dienstmeid door plunderaars van de trap zijn geduwd, waarna ze een tijdje in katzwijm verkeerde. Op 29 mei 1787 kwam het op Kattenburg tot
heftige ongeregeldheden tussen de patriotten en Oranjeklanten.
Joachim Rendorp had een belangrijke collectie schilderijen en klassieke beelden. Zijn verzameling omvatte schilderijen van Gabriël Metsu, Emanuel
de Witte, Nicolaes Berchem en tien bloemstillevens door Jan van Huysum. Het fraaie pand met een pleintje aan de Herengracht had hij in 1761 gekocht van
Mattheus Lestevenon. Rendorp investeerde al in 1779 in de porseleinfabriek in Nieuw-Loosdrecht, opgezet door de patriotse dominee Joannes de Mol. Rendorp
haalde Willem V over om ook in de fabriek te investeren. In 1782 verkocht De Mol de fabriek aan vier Amsterdamse regenten, waaronder Rendorp. Joachim
Rendorp en zijn vrouw lieten zich vereeuwigen door Jean-Baptiste Perronneau, Johann Friedrich August Tischbein en Jean-étienne Liotard. Hun buiten,
het Huis Marquette ten zuiden van Heemskerk, lag gunstig voor de jacht in de duinen.
Willem Rendorp erfde het pand, maar niet de kunstverzameling, deze moest volgens testament publiekelijk worden geveild omdat Willem meerdere malen te kennen
had gegeven niet in kunst geïnteresseerd te zijn. In 1804, 2 jaar na het overlijden van zijn moeder, verkocht hij het pand aan Gerrit Schimmelpenninck.
Vraag is echter welke Gerrit Schimmelpenninck wordt bedoeld. In 1820 wordt het pand bewoond door graaf en minister van Buitenlandse Zaken Gerrit Schimmelpenninck (1794-1863), maar deze is op moment van de aankoop pas 10 jaar oud. Werd het pand al namens hem gekocht door zijn opa Gerrit Schimmelpenninck of een oom Gerrit Schimmelpenninck of bewoonde een van hen het huis zelf? Gerrit graaf Schimmelpenninck was minister van staat van 1836 tot 1863. Maar Gerrit begon zijn carrière in 1814, op advies van zijn vader, als volontair bij handels- en bankiershuis 'Staphorst' in Amsterdam, waar hij van 1818 tot 1827 deelgenoot zou zijn. In 1824 werd hij directeur van de Nederlandsche Handel-Maatschappij.