Naam: Schreierstoren
Adres: Prins Hendrikkade 94-95
Architect: ?
Bouwjaar: ca.1487
Opdracht: Gemeente Amsterdam
De Schreierstoren heette oorspronkelijk Schrayhouckstoren of Schreyhoeckstoren. Het begrip schray of schrey heeft de betekenis van scherp en werd waarschijnlijk gebruikt als buurtnaam
voor de scherpe hoek die de Geldersekade hier maakt met de Oudezijds Kolk, op de plek waar de toren is gebouwd. Tussen 1481 en 1494 kreeg Amsterdam voor het eerst een stenen ommuring met
verdedigingstorens en toegangspoorten. De Schreierstoren, gebouwd in 1487, is hiervan de enige overgebleven verdedigingstoren. De halfronde toren staat op de hoek Prins Hendrikkade met
de Geldersekade en rees op uit het water van het IJ. De toren wordt bekroond door een windvaan in de vorm van een koggeschip, het zegelbeeld van Amsterdam sinds de middeleeuwen. Onder de
spits zijn de kantelen en de schietgaten te zien, die later zijn dichtgemaakt.
Links van de Geldersekade buiten de stad lag het industriegebied de Lastage. Nadat dit bij de stadsuitbreiding van 1585 bij de stad was getrokken werd ook de Hoofdbrug gebouwd, voor de
Schreierstoren langs, tussen de Lastage en het Kamperhoofd. De brug was ongeveer tachtig meter lang en was voorzien van twee oorgaten, met de hand bediende kleppen waardoor schepen met
staande mast konden passeren. Toen de middeleeuwse muur in 1600 werd gesloopt, bleef de toren gespaard en kreeg een andere functie.
De grote stadsuitbreiding van 1585 leidt tot de afbraak van de stadsmuur in 1600 en de toren verloor haar verdedigende functie. Ze kreeg een nieuw bestemming als onderkomen voor de bestuursleden van het Tinnegietersgilde die tot aan hun verhuizing naar de Haringpakkerstoren in 1683 daar kantoor hielden. De toren stond echter niet leeg want in 1656 werd het kantoor van de Oppercommissarissen van de havens, walen en kranen in de toren gevestigd die bij de opheffing in 1835 de toren overdroeg aan de havenmeester, een nieuwe functie, die tot 1960 in de toren heeft gezeten. In 1768 was Jan Agges Scholten één van de commissarissen. Toen de havenmeester verhuisde naar het nieuwe Havengebouw aan De Ruijterkade werd de toren grondig gerestaureerd.
De kantelen die op oude prenten zijn te zien, zijn toen niet opnieuw aangebracht omdat bij een bouwhistorisch onderzoek voor het bestaan ervan geen aanwijzingen in het gebouw zelf werden
gevonden. De huidige vensters zijn grotendeels in de achttiende eeuw aangebracht, oorspronkelijk had de toren alleen wat lichtspleten. Aan de zuidzijde van de toren bevindt zich een
achttiende-eeuwse aanbouw waarin een bootloods.
Het in het interieur zichtbare houtskelet bestaat uit zware balken en sleutelstukken met peerkraalmotief en stamt uit de vijftiende eeuw. Op het houtwerk is nog de originele rode kleur
terug te vinden.
In 1966 kwam de afdeling Waterbouw van de Dienst Openbare Werken van de gemeente in de toren te zitten. Sinds 1982 zat de firma L.J.Harri, zeevaartkundig instrumentmakerij in de toren,
terwijl in de benedenverdieping nu een café gevestigd is. De instrumentmakerij is op een later moment opgevolgd door een scheepskaarten- en scheepsboekenhandel.
Volgens de Historische Gids van Amsterdam (1963) stond van 1669 tot 1865 op de wallekant tussen Geldersekade en Schreierstoren het Houttelderskantoor, in de negentiende eeuw Schoonzicht
geheten en als tapperij in gebruik.
In 2019 berichtte Het Parool dat het ‘VOC Café de Schreierstoren’ een andere naam wil aannemen. De eigenaar ontvangt bedreigingen vanwege het VOC-deel van de naam. Opvallend want het café is
al sinds 1995 in de toren gevestigd. En nog opvallender omdat de schrijvers van de bedreigingen blijk geven van een zeer beperkte historische kennis. VOC is toegevoegd omdat van hier Henry Hudson
naar Manhattan reisde, waar Nieuw Amsterdam werd gesticht, het latere New York. Die reis van Hudson was heel vroeg in de zeventiende eeuw en van slavernij was op dat moment nog geen sprake.
De romantische betekenis die nu aan de Schreierstoren wordt gegeven en waarin schreien (huilen) de hoofdrol vervult is een niet bewezen verhaal. De toren is de geschiedenis in gegaan als de plek
waar veel vrouwen hun geliefden hebben zien wegvaren, onzeker of ze hen ooit zouden terugzien. Een gevelsteen met de afbeelding van een schreiende vrouw, een wegvarend schip en het jaartal 1569 heeft
waarschijnlijk aan deze mythevorming bijgedragen. Omdat je vanaf de toren uitkeek over zowel de zee als de haven, was dit dé plek voor VOC-vrouwen om afscheid te nemen van hun mannen voordat ze op
reis gingen. En daar werd heel wat bij afgehuild.
Het werkelijke verhaal achter de gevelsteen zit anders. Het jaar 1569 was een rampjaar voor Amsterdam. De Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) is net begonnen en het duurt nog even voor Amsterdam zich
aansluit bij de Nederlandse Opstand. De vloot wordt buitgemaakt door de Watergeuzen die vanuit Nieuwendam de Amsterdamse haven blokkeren en Alva dreigt de Tiende Penning in te voeren op de handel in
roerende goederen. De huilende vrouw op de gedenksteen draagt een klassiek gewaad. Zij is duidelijk geen doorsnee Amsterdamse huisvrouw, maar een op de klassieke oudheid geïnspireerde allegorie. Zij
symboliseert de Amsterdamse Stedenmaagd. Het schip waar de Stedenmaagd met de ogen vol tranen naar wijst, stelt de koopvaardij voor, de basis van de Amsterdamse welvaart. De woeste golven staan voor
gevaar en tegenspoed. Geen wonder dat de Stedenmaagd huilt.
Gelukkig komen er na slechte jaren altijd jaren die beter zijn en daaraan herinneren de volgende stenen. In 1927 werd in de noordoostelijke muur een plaquette aangebracht ter herinnering aan het feit dat Henry Hudson op 4 april 1609 van hier vertrok met het pinasschip de Halve Maen, met 18 à 20 man aan boord, om in opdracht van de bewindhebbers van de Kamer Amsterdam van de Oost-Indische Compagnie, via het noordoosten, langs Nova Zembla en Spitsbergen, een route naar China en Japan te vinden. Het werd zijn derde poging na twee eerder mislukte tochten in 1607 en 1608. Wegens strenge kou en zware ijsgang lukte het Hudson opnieuw niet, evenmin als zijn voorganger Willem Barentsz, die in 1596 ook niet verder kwam dan Spitsbergen. Hudson week uit naar het westen en op 30 mei passeerden ze de Faeröer-eilanden om een maand later bij Newfoundland de Amerikaanse kust te bereiken. Vanaf hier naar het zuiden afzakkend arriveerde de Halve Maen op 3 september 1609 in een grote baai bij een schiereiland, dat door de Indianen Manahatta genoemd werd. In deze baai mondde een goed bevaarbare rivier uit, die later de naam Hudsonrivier zou krijgen. Dicht bij deze landingsplaats zou ook de factorij Nieuw-Nederland worden gevestigd van waaruit handel met de Indianen in huiden en pelzen werd gedreven. Voordat in 1621 de West-Indische Compagnie werd opgericht waren in opdracht van Amsterdamse kooplieden in Nieuw-Nederland al enkele handelsposten gesticht, ter bescherming waarvan, aan de bovenloop van de Hudsonrivier, het fort Oranje was opgetrokken. In 1625 werd op Manahatta (Manhattan) bovendien het fort Nieuw-Amsterdam gebouwd waar omheen al vlug een snel groeiende nederzetting ontstond.
In augustus 1664, er woonden toen ruim 9000 Nederlanders, verscheen voor Nieuw-Amsterdam een Engels eskader onder bevel van de Hertog van York. De toenmalige gouverneur, generaal Pieter Stuyvesant (1612-1672),
die wel begreep dat de Engelse overmacht te groot was, gaf de stad zonder slag of stoot over. Sindsdien heette Nieuw-Amsterdam New York.
Het initiatief voor de grote bronzen gedenkplaat, met een uitvoerige tekst, het wapen van Amsterdam, het wapen van New York, een portret van een man met een grote kraag, en een zeilende driemaster waarachter
een toren oprijst, was Amerikaans. Hij werd vervaardigd door een lid van de Greenwich Village Historical Society, die hem schonk aan de gemeente. Drijvende kracht was Frank Bergen Kelley, een autoriteit op het
gebied van de geschiedenis van New York. De enig achterhaalbare aanleiding om de plaat juist in 1927 aan te brengen, was de officiële ontvangst van Amerikaanse journalisten in het Koloniaal Instituut. Het NRC
schreef hierover: Aan een copieus ‘noenmaal’ was er gedronken op de gezondheid van de Amerikaanse president Calvin Coolidge en die van onze koningin Wilhelmina. Bij het toetje kwam Bergen Kelley op de proppen
met maar liefst twee bronzen gedenkplaten en hij kondigde aan dat hij nog een derde in petto had voor Amsterdam. De eerste twee moesten een plaatsje krijgen aan het West-Indisch Huis in de Haarlemmerstraat en
de Engelse Kerk op het Begijnhof, de derde was bedoeld voor de Schreierstoren. Enkele dagen later nam burgemeester Willem de Vlugt het ontwerp inderdaad in ontvangst.
Mogelijk speelde de herinnering aan de geslaagde Hudson-herdenking van 1909 een rol bij het initiatief van de Amerikanen. In New York was het feit dat de ontdekkingsreiziger daar in 1909 300 jaar geleden voet
aan wal zette uitbundig gevierd en de stad waar hij vertrokken was deed mee. In Amsterdam werden de feestelijkheden luister bijgezet door de bouw van een replica van Hudsons schip de ‘Halve Maen’. De nieuwe
‘Halve Maen’ werd gebouwd op de marinewerf op Kattenburg en daarna bij wijze van geschenk aan de Amerikanen op een schip van de Holland-Amerika Lijn naar New York gebracht. Dat gebeurde trouwens vanuit Rotterdam,
waar de replica over water naartoe was gebracht. Dat ging door de Amstel, via de Hogesluis. De stad liep ervoor uit. Maar nog niemand had het over de Schreierstoren.
Ook was niet iedereen tevreden. In Amstelodamum van 1930 wordt gemord dat ‘De geschiedenis van deze Hollandsche ontdekking is op de gedenkplaat gebrekkig en anachronistisch samengevat’. Voorts is
de kop van Hudson gefantaseerd want er bestaat geen portret van hem en de toren achter het schip lijkt sterk op de Zuiderkerkstoren die nog gebouwd moest worden toen de Halve Maen hiervandaan vertrok. En dan de
plaatsingsdatum, volgens de plaquette in september 1927, in werkelijkheid op 4 november omdat de plaquette met veel vertraging aankwam. Beeldend kunstenaar was Samilla Jameson Heinzmann.
In 1959 werd er nog een gedenkplaat aangebracht. Het was een kleinere bronzen plaquette met de volgende tekst. ‘Presented to the City of Amsterdam on the 350th anniversary of Henry Hudson’s voyage to North America. By the Port of New York authority. April 4, 1959.’ Na deze summiere tekst volgen 15 namen van toen kennelijk belangrijke mannen, waarvan alleen de naam Nelson A. Rockefeller, Governor, State of New York, ons nu nog bekend voorkomt.
Tenslotte is boven de ingang aan de Prins Hendrikkade een gedenksteen ingemetseld, die herinnert aan de Eerste Schipvaart naar Oost-Indië in 1595. Afgebeeld staan de vier zeilschepen waaruit de expeditie bestond en een vogel, met erboven de Latijnse spreuk navigare necesse est ('varen is nodig'). De steen werd kort na de Tweede Wereldoorlog onthuld, ter herinnering aan het feit dat Cornelis de Houtman en zijn bemanning 350 jaar daarvoor vanaf deze plek waren uitgevaren. De eigenlijke herdenking had op 10 maart 1945 moeten plaatsvinden, maar was uitgesteld vanwege de Duitse bezetting. De steen is een ontwerp van beeldhouwer W.L.Reyers.
Op de Admiraal de Ruyterweg 66 bevindt zich in het portiek een fraai tegeltableau met een voorstelling van de Halve Maen.
Een miniatuur van de Schreierstoren is in Madurodam te bewonderen.
Joost van den Vondel noemt de Schreierstoren in zijn toneelstuk Gijsbrecht van Aemstel (derde bedrijf vs. 850). Als Amsterdam wordt aangevallen beraamt de titelheld vanaf de Schreierstoren de tegenaanval.
Bronnen:
wikipedia.nl
Amstelodamum 1969
Maandblad Ons Amterdam 2009
Historische Gids van Amsterdam 1963