Naam: De vergulde Ploeg (a)
In 1541 verkoopt Lijsbeth Pietersdr., de weduwe van koopman Jan de Hooch, een huis aan de Plaetse op de zuiderhoek van de Gasthuissteeg aan Joachim
Bouwensz. die er in 1558 nog woont. Omstreeks 1600 is Huygh Hendricksz. Ploegh eigenaar en bewoner. Bij het dan vernieuwde pand in renaissancestijl
trekt de dansende figuur van de Fortuin de aandacht. Op de klauwstukken een man en vrouw die het wapen van Amsterdam en het koggeschip vasthouden. Op
de gevelsteen een ploegende os en een man.
In 1647 en 1659 wordt als eigenaar van de Vergulde Ploegh Jan Willemsz vermeld. Hij is wellicht een bloedverwant van de in 1638 overleden Jan Willemsz
Bogaert (huis e). In 1647 is de huurder Joost Hargers en in 1659 Jan Carstens, de kelders zijn in 1659 verhuurd aan de weduwe van Dirck Loeffs. Joost
Hartgers is bekend als uitgever van onder andere Vondel’s Poesy en François Caron’s Beschrijving van het machtig koninkrijk Japan.
In 1663 is mr.Gijsbert van Blijeel, advocaat in Woerden, eigenaar. Hij verkoopt de Vergulde Ploegh in dat jaar voor fl.25.000,- aan Jacob Hoffman. In
1684 is hij nog eigenaar. In 1720 wordt het pand door een grote brand getroffen. Er moeten dat nog nazaten van Jacob wonen, want pas in 1752 wordt het
huis door de erfgenamen verkocht aan Guillaume Surnimon voor fl.16.025,-. Zijn weduwe doet het huis in 1773 voor fl.13.375,- van de hand aan Herman
Wijnhorst, die acht jaar later ook eigenaar zal worden van het aangrenzende perceel (b). Herman overlijdt in 1805 en de executeurs verkopen het huis
aan Evert Maaskamp, boek- en plaathandelaar, voor fl.20.000,-. Het huis is kennelijk niet samengevoegd met het buurhuis want ze worden afzonderlijk
verkocht.
De volgende overdracht is niet bekend maar in 1822 is Lubbartus Kleersnijder de verkopende partij en Lambertus Zimmerman, hoedenfabrikant, de kopende
partij. Hij verkoopt het huis alweer in 1823 aan de bekende manufacturenhandelaar Alexander Heyman voor fl.24.000,-. In 1829 wordt de winkel vergroot
door aankoop van het naastliggende pand De Noordstar (b) van Wilhelmus Silleman Motters. Een verbouwing in neo-gotiek volgt. In 1839 volgt nog een
uitbreiding, nu met het Noord-Hollandsche Koffyhuis (c). Alexander Heyman overlijdt in 1840 en bij de boedelscheiding wordt het huis (a, b en c) slechts
getaxeerd op fl.14.500,-. Bij de verkoop voor afbraak in 1870 wordt toch nog fl.40.000,- betaald. Kopers zijn Pieter Adolf van Oosterwijk Bruyn, directeur
van de Amsterdamsche Bouwvereeniging, en Petrus Hendricus Holtzmann, directeur van de Hollandsche Suikerraffinaderij, handelend namens de Vereeniging
de Groote Club.
Naam: De Noordstar (b),
Later wordt is het huis bekend als de Star. Het huis zou in 1620 vernieuwd zijn, de eigenaar is dan onduidelijk. In 1647 staat het huis op naam van
Jacob Jansz. Makelaer en is Joost van der Ven huurder. In 1659 is Arent Jansz. Schouten eigenaar. In 1678 wordt het huis door zijn erfgenamen Christina
Schout, meerderjarige dochter, en Johannis Schout, predikant te Limmen, verkocht aan Fredrick de Wit voor fl.12.000,-. Het huis is dan bewoond door
notaris Cornelis Akerboom Doedes. Fredrick de Wit heeft naam gemaakt als ‘caertemaeker’ en uitgever van kaarten, onder andere Rijnland en Amstelland
door Balthazar Florisz in 1661. In 1725 wordt het huis opnieuw verkocht door François de Wit, enige zoon en erfgenaam van Fredrick de Wit, getrouwd
met Maria Molenaars. Nieuwe eigenaar wordt Hendrik Donker, de bewoonster is vermoedelijk de Wed.Blokland. Hendrik overlijdt in 1740 en het pand gaat
over naar Adam Reeman. In 1781 neemt de familie Reeman afscheid van het huis en wordt voor fl.16.350,- Herman Wijnhorst eigenaar, hij is reeds eigenaar
van het hoekhuis De vergulde Ploeg. Met zijn overlijden in 1805 komt het opnieuw in veiling en wordt Jacobus Motters voor fl.8.250,- eigenaar. Hij benoemt
bij testament van 19 Maart 1819 tot zijn enige erfgenaam zijn broer Anthonius en deze op zijn beurt bij testament van 15 Maart 1823 zijn zoon Wilhelmus
Silleman Motters. Deze verkoopt het huis in 1829 aan Alexander Godfried Heyman die reeds eigenaar is van het hoekhuis.
Naam: De Meermin (c),
Huis De Meermin wordt voor het eerst genoemd in 1603 als grenzend aan het huis ’t Blauwe Hondeken. Kennelijk is Brecht Lucas, weduwe van Jan Duvesz,
dan overleden en besluiten de erfgenamen het huis in 1614 te verkopen aan Maximiliaan van Geel. In 1647 en 1659 wordt Frederik van Geel, waarschijnlijk een
zoon van Maximiliaan, als eigenaar opgevoerd. In 1663 vindt de verkoop plaats door zijn erfgenamen en wordt mr.Jacob van Neck Jacobsz, raad en schepen,
voor fl.25.000,- de nieuwe eigenaar. Hij verkoopt het huis voor de zelfde prijs in 1669 aan Jan de Kempenaar. In deze tijd is hier het Engelsche Koffiehuis
gevestigd, later Quincampoix geheten, het was het centrum van de beruchte actie- of windhandel in aandelen. Op 5 oktober 1720 ’s avonds werd het koffiehuis
door actionisten geplunderd. Quincampoix is afgeleid van de Rue Quincampoix in Parijs waar één van de belangrijkste handelskantoren was.
Sara en Margareta Varlet zijn de erfgenamen van Jan de Kempenaar, hun oom van moederskant. Zij verkopen het huis in 1735 voor fl.18.600,- aan Hendrik de Ruyter.
Pas in 1818 vinden we een volgende verkoopaktie. Het huis is dan via vererving eigendom geworden van Anna Catharina Christoffels-Muller. Zij krijgt toestemming
van de Rechtbank om het huis te mogen verkopen. Het is inmiddels bekend als het Noord-Hollandsche Koffyhuis en nog tot 1821 voor fl.1250,- per jaar verhuurd.
Koper op de veiling in het Oudezijds Heerenlogement wordt voor fl.17.400,- George Willem Helms, koffiehuishouder of koffyschenker genoemd. In december 1839
wordt het huis opnieuw verkocht, voor fl. 19.100,- aan Alexander Godfried Heyman die al eigenaar is van de panden tot de hoek met de Dam.
Naam: De vergulde Eenhoorn (d)
Op 12 Mei 1603 dragen Mr.Gijsbert van Tenesse, voor hem zelf; Adriaan van Duvelant, als man en voogd van Duyffge Willems; Willem Willemsz Vrunt, als
man en voogd van Aechtge Willems; en Arnoult van Erp, als vader en voogd van zijne kinderen, het huis waar ‘t Blauwe Hondeken uithangt, over aan
Pompeius Occo, de rijke bankier die ‘t Paradijs, aan de overzijde van de straat, bewoonde. Occo dan, schijnt hier de rol van makelaar te
vervullen, want slechts een week later, verkoopt hij het Blauwe Hondeken aan de mandenmaker Thonis Cornelisz. In 1631 wordt het huis, waar dan de
Drie Monnicken uithangen, verkocht aan Egbert Amesz. Backer voor fl.12.800,-. Slechts een week later gaat het huis over naar de drogist Jacob Six.
Hij vernieuwt het huis en laat zijn vaksymbool, de Eenhoorn, in de gevel plaatsen. In dit huis ontwikkelt zijn zoon Jan Six van Chandelier zich tot
dichter die in zijn gedichten veel plaatselijke bijzonderheden uit zijn tijd verwerkt.
Jacob Six overlijdt in 1639, zijn weduwe Sara Juliëns is erfgename. In 1668 worden als erfgenamen Johannes en Isaak Six van Randewijk (Chandelier)
genoemd. In 1675 volgt verkoop voor fl.22.500,- aan Joannes van Ravesteyn, een van de leden van dit vermaarde boekdrukkersgeslacht. Joannes is in
1677 overleden en in 1682 volgt de boedelscheiding tussen zijn drie kinderen Marie, Arnoldus en Paulus. Huis de Eenhoorn wordt getaxeerd op f 20.000
met twee maanden huishuur à fl.166.; het huis werd dus niet door de familie Van Ravesteyn bewoond. Het huis valt toe aan de nog minderjarigen
Paulus van Ravesteyn. Omstreeks 1720 verkopen de dochters Catharina Lucia en Sara Maria van Ravesteyn het huis van mr.Paulus van Ravesteyn voor
fl.25.000,- aan Petrus Mortier. Het huis wordt dan bewoond door de weduwe Van Halmael en is nog tot 1 mei 1731 verhuurd voor fl.1000,- per jaar. Er
is sprake van de winkel, van de toonbanken en verdere goederen de bewoonster toebehorende, maar welk soort nering er gedreven wordt blijkt niet; onder
de boekverkopers staat de weduwe niet bekend. Waarschijnlijk heeft Mortier de kelders voor eigen gebruik gehouden. Petrus Mortier overleed in 1754,
zijn weduwe Maria Angier verkoopt het huis in 1761 voor fl. 18.000,- aan Johannes Schreuder, boekhandelaar. Hun zoon Pierre Mortier le Jeune is al
voor 1756 met hem geassociëerd.
Jan Willem van Buckhover koopt het pand in 1778 na de dood van Schreuder. Hij is vermoedelijk koffiehuishouder en betaalt fl.21.400,-. Na zijn overlijden
komt het koffiehuis de Paradijsvogel, in handen van Franciscus Ernestus Fernandus Buckhover, die al deels mede-eigenaar is. Het resterende deel heeft
hij gekocht voor fl.21.562,-. Het gaat niet goed met de koffieschenkerij en in 1812 volgt faillissement. In 1815 wordt de Paradijsvogel in het Oudezijds
Heerenlogement in veiling gebracht en gekocht door Hendrik van der Putten, koffiehuishouder op het Rokin bij de Beurs, voor fl.22.000,-. In 1823 wordt het
pand met aanzienlijk verlies verkocht aan Jacobus Sargenton ‘grondeigenaar en particulier’. Na zijn dood in 1830 wordt tabakshandelaar Elbert Verlee,
voor fl.8.750,- de nieuwe eigenaar. Hij heeft het perceel blijkbaar tot sociëteitsgebouw ingericht, en als zodanig, met een afzonderlijk verhuurd
bovenhuis, wordt het bij veiling van 14 oktober 1872 voor fl.34.500,- verkocht aan mr.A.van Oosterwijk Bruyn en P.A.Bundten. Zij richten in 1884 de
‘N.V. tot Exploitatie van het perceel de Vergulde Eenhoorn’ op en brachten het huis in. Op 13 september 1912 nam de Groote Club het gehele kapitaal
van fl.40.000,- van de Vergulde Eenhoorn over en gingen de beide maatschappijen in elkaar op.
Naam: De drie Kroonen (e),
In 1585 wordt het huis bewoond door Willem Bogaert, zeepzieder op de Nieuwezijds Achterburgwal (nu Spuistraat). In 1675 lijkt het huis nog altijd in de
familie te zijn als ze worden genoemd als belendende van Joannes Ravesteyn. Het duurt tot 1753 voor nazaten van Willem Bogaert overgaan tot verkoop
van het huis. Jaques Hubert Lucas betaalt aan de diverse verkopers respectievelijk fl.2800,- en fl.6400,- voor driekwart aan eigendomsrechten. Het
laatste kwart blijkt te berusten bij Elisabeth Beuneke, eerder weduwe en erfgenaam van Joan Bogaert en laatstelijk weduwe van Rijndert Nieuhoff. Zij
verkocht haar deel in 1768 aan Johannes Stubbe en hij verwierf ook het deel van Jaques Hubert Lucas. Johannes Stubbe verkocht het koffiehuis in 1770
aan Casper Hendrik Voogd, waarschijnlijk zijn zwager, voor fl.8000,-. Na Voogd’s dood drijft Johanna Stubbe, zijn weduwe, de zaak geholpen door haar
neef en compagnon Christoffel Lodewijk Kühne. In haar testament is een bepaling opgenomen die gunstig uitpakt voor haar neef. Zij bepaalt 18
Oct. 1791, dat, aangezien tusschen haar en haar neef en compagnon nimmer eenige afrekening heeft plaats gehad, het zal moeten geconsidereerd worden alsof de geheele affaire voor haar testatrices rekening alleen geloopen had, zonder dat dezelve haar neef deswege eenige pretentie zal mogen maken of eenige schulden van die compagnieschap tot op haar testatrices overlijden zal behoeven te dragen. Voorts verklaart zij te legateeren en bespreken aan haar neef al het zilverwerk, lijnwaden, koper, tin, ijzer, blikwerk en verder keukengerei, bedden, tafel en beddegoed, kassen, tafels, stoelen en verdere meubilaire
goederen tot de huishouding en de affaires behoorende en dat alles in plaats van de halve winsten die anders gedurende het contract (sinds 1789) hem
zouden toegekomen zijn. Maar tante’s goedertierenheid gaat verder. Testatrice verklaart haren neef de keus te geven om het huis en erve enz.
te mogen overnemen voor de somma van fl.26.000,- in mindering van welke kooppenningen hij te zijner laste zal moeten overnemen de schepenkennissen
(hypotheken) waarmede zij testatrice belast is, ten bedrage van fl.12.000,-. Het resteerende bedrag van fl.17.000,- mag neef gedurende tien jaar onder
zich houden, mits tegen een interest van 3½ percent, en onder conditie dat daarvoor door hem een schepenkennis ten behoeve van haar boedel en erfgenamen
wordt gepasseerd. Christoffel Lodewijk Kühne kan zich hier wel in vinden en wordt hiermee de nieuwe eigenaar van het perceel. In 1798 voegt
hij nog een huisje in ’t Boerensteegje aan de Drie Kroontjes toe.
In 1827 volgt verkoop voor fl.13.000,- aan de koffiehuishouder Johan Hendrik Luhlfs. Deze heeft het bij testament verdeeld over zijn zeven kinderen
die dit in 1838 erven. In 1840 volgt de afwikkeling met de verkoop, voor fl.19.550,- inclusief fl.250,- voor de spiegels, aan de Gebrs. Bosch, kleermakers.
In 1891 is Johannes Bosch overleden en zijn kinderen verkopen de helft van het perceel aan Jacobus Hermanus Bosch, koopman, die al de helft bezit. In
1907 wordt ook de voormalige Drie Kroonen van de erfgenamen Bosch door de Groote Club gekocht en aan het complex toegevoegd.
In verband met de vergroting van het Damplein moesten deze panden deels wijken.
Naam: De Groote Club
Adres: Paleisstraat 1 / Kalverstraat 2 / Dam 16
Architect: Herman Jan van den Brink en Izak Gosschalk, Theodoor Gerard Schill en D.H.Haverkamp en Dirk Frederik Slothouwer
Bouwtijd: 1872, 1912
Opdracht: Sociëteit de Groote Club
De Groote Club was een herensociëteit welke in 1872 was opgericht met als doel 'in goed ingerichte lokalen het gezellig verkeer te
bevorderen tussen haar leden'. Zij komen in het bezit van het pand van Alexander Heyman, voorheen 'De Vergulde Ploeg' en 'De Meermin'. Aan de architecten
Herman Jan van den Brink en Izak Gosschalk wordt de opdracht gegeven voor de bouw van een sociëteitsgebouw op de hoek van Kalverstraat en Dam.
Omstreeks 1910 wordt door het gemeentebestuur besloten de ruimte op Dam uit te breiden. Het Commandantshuis zal worden afgebroken en de rooilijn van de hele
zuidzijde van het plein wordt zuidelijker verplaatst. Ook het gebouw van de Groote Club moest wijken.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het pand door de Duitsers in beslag genomen. Zij verkochten het gebouw aan verzekeringsmaatschappij De Nederlanden van
1845. Er volgde een mondelinge toezegging dat de Groote Club het gebouw na de oorlog zou kunnen terugkopen.
Na de oorlog bleek de mondelinge toezegging waardeloos en kon de Club het gebouw niet terug kopen. Hierop werd besloten het pand te huren. Een grote huurverhoging
maakte het in 1975 onmogelijk om de huur voort te zetten, waarop de Groote Club een fusie aanging met De Industrieele Club, die in 1913 was opgericht en aan
de Dam 25-29 haar sociëteitsgebouw heeft. Zij gaan nu door het leven als De Industrieele Groote Club.
Op 5 mei 1945 tekende de Duitse bezetter in Wageningen officieel het einde van de Tweede Wereldoorlog voor Nederland. Op 7 mei was het feest op de Dam.
Duizenden mensen hadden zich verzameld om de Canadese bevrijders te verwelkomen, die op die dag verwacht werden. Muziek klonk uit
draaiorgel 'Het Snotneusje' en mensen dansten in het rond. De stad was echter nog vol met gewapende Duitse militairen en milities van de Binnenlandse
Strijdkrachten. Deze laatste mochten geen Duitse militairen ontwapen, volgens afspraak zou dit door de geallieerden gebeuren. Hoewel er verschillende lezingen
zijn over wat er is gebeurd komt het er op neer dat een BS-er waarschijnlijk een Duitse militair die weigerde zijn wapen af te geven heeft geëxecuteerd
waarna van verschillende kanten over en weer is geschoten. Hierbij vielen 32 doden en 117 gewonden.
Een herinneringsmonument is op 7 mei 2016 door burgemeester Eberhard van der Laan samen met nabestaanden onthuld tussen Nieuwendijk en Damrak. Het monument
bestaat uit ruim 15.000 kleine steentjes en bevat de namen van 31 dodelijke slachtoffers. Het 32ste slachtoffer is bevestigd na de onthulling van het monument.