Naamherkomst: Michelangelo di Lodovico Buonarroti Simoni (1475-1564) was een Italiaans kunstschilder, beeldhouwer, architect en dichter. Hij wordt beschouwd als een van de belangrijkste kunstenaars uit de Italiaanse renaissance. (Koepel van de Sint Pieter en schilderingen in de Sixtijnse kapel te Rome.) Tot de naam is bij raadsbesluit van 22-4-1925 besloten.
Adres: Michelangelostraat 45
Architect: Jacobus Bot
Bouwjaar: 1930
Opdracht: Gemeente Amsterdam
De Michelangelostraat maakt deel uit van het beroemde stedebouwkundig Plan Zuid ontworpen door architect Hendrik Petrus Berlage in 1917. In de stijl van de Amsterdamse School
werd tussen 1917 en 1925 de wijk Nieuw Zuid gebouwd, bestaande uit de Rivierenbuurt, de Apollobuurt en de Stadionbuurt. Op de hoeken aan de onevenzijde zijn bij de kruising met de Gerrit van
der Veenstraat (bij de bouw van de buurt nog Euterpestraat) op 27 een beeltenis van Michelangelo gehakt door Jaap Kaas en op 29 een beeltenis van Michelangelo gehakt door Anton
Rädecker aangebracht.
In 1930 verwierf de N.V. Bouw- en Handelsmaatschappij Rijnam II van de Gemeente Amsterdam de opdracht tot de bebouwing van de zes kavels met huisnummers 35 tot en met 45. In de overeenkomst
werd bepaald dat de woningen binnen 15 maanden moesten worden opgeleverd. Het ontwerp van de huizen kwam van architect Jacobus Bot (1892–1956). Het lijkt aannemelijk dat ook de
volgende zes kavels door de N.V. Bouw- en Handelsmaatschappij Rijnam II en Jacobus Bot zijn ingevuld (47 tot en met 57). Het is een menging van koop- en huurhuizen. (Bouw- en Handelmaatschappij
Rijnam II N.V., later handelend onder Algemeene Handelmaatschappij Heraldus N.V was werkzaam van 1929 tot 1952. De handelstak van dit bedrijf beheerde voor 1929 een aantal vrachtschepen
die met name op Indonesië voeren.) Na de oplevering stonden de meeste van deze luxe huizen ruime tijd leeg vanwege de crisis in Nederland.
De N.V. Rijnam verkocht de huizen Michelangelostraat 35-45 op 12 februari 1943 aan notaris Pieter Hendrik Frans Roebroeck (1874–1967) te Valkenburg (L). Deze liet de onderhandelingen en
ondertekening van de koopakte uit praktische overwegingen over aan zijn zoon Paul Joseph Lean Roebroeck die aan de Lairessestraat 128 woonde. De koopsom was fl. 134.000,- (omgerekend 2025 ca.
€ 2.500.000,-). Aan huur werd tussen de fl. 1400,- en fl. 1500,- op jaarbasis geïncasseerd (ca. € 28.000,- per jaar, omgerekend 2025). De erfpacht bedroeg fl. 393,- per jaar (ca. € 7.300,- omgerekend 2025).
Medio 1943 kwam Paul Roebroeck in de Michelangelostraat 35-hs wonen. Hier was in de bovenwoning een afdeling van de Joodse Raad gevestigd. Begin 1949 verhuisde Paul naar zijn ouderlijk huis in Valkenburg om medio 1949 weer terug te verhuizen naar de Michelangelostraat 35. Met het overlijden van Pieter Roebroeck in 1967 vererfde dit huizenblok naar zijn echtgenote Maria Jozefina Agatha Roebroeck-America (1879-1974) en zijn twee zonen Paul (1907–2005) en Maurice (1906–1998). Maria overleed in 1974. Paul en Maurice Roebroeck waren vanaf die tijd eigenaar van de zes dubbele huizen.
Op 20 oktober 1995 droegen Paul en Maurice Roebroeck twee panden, 41 en 45, voor een bedrag van 1,1 miljoen gulden (omgerekend 2025 2,1 miljoen euro) over aan David Denneboom (1936-) directeur van
een vastgoedbedrijf. De zoon van David Denneboom volgde zijn vader op in het vastgoedbedrijf. Deze David Denneboom jr. was zakelijk bevriend met Willem Endstra die in 2004 werd geliquideerd.
Bij deze aanslag liep David Denneboom jr. schotwonden op in zijn knie.
Paul en Maurice lieten zich vertegenwoordigen voor de onderhandeling en het tekenen door makelaar Bram Meyes (1937-). Nog dezelfde dag, 20 oktober 1995, werden op hetzelfde notariskantoor de
twee genoemde panden doorverkocht voor fl. 1.110.000,- aan Hendrik van der Noll (1947-) directeur van H & F onroerend goed 3 B.V. Deze B.V. ging op 28 december 2001 over in handen van Museum
Vastgoed Groep B.V. aan het Museumplein 1. De Museum Vastgoed Groep werd geleid door de partners Klaas Hummel (1960-) en Willem Endstra (1953-2004). Hummel alleen kon de aankoop en herontwikkeling
van een winkelcentrum niet financieren, hij had een extra geldschieter nodig. Door zijn vorige functies had hij een groot netwerk opgebouwd binnen de vastgoedwereld en had de keuze uit
verschillende investeerders. Hij koos voor Willem Endstra, 'een achteraf zeer ongelukkige keuze' aldus Hummel, met gevoel voor understatement. Het winkelcentrum bleek een goede investering
en er werd een mooie winst geboekt. De Amsterdamse onroerend goed markt zat in de lift en in de jaren die volgden leidden de activiteiten van de zakenpartners tot het ontstaan van Museum
Vastgoed. Met dit bedrijf kocht Hummel onder andere in 1998 het ‘World Fashion Centre’ in Amsterdam. Kort na deze transactie kreeg Hummel echter twijfels over zijn zakenpartner en begon hij
de zakelijke banden te ontvlechten. De twijfels bleken gegrond, want in 2002 verscheen een artikel in De Telegraaf waarin Endstra ‘de bankier van de onderwereld’ werd genoemd. Endstra was
geen directeur geweest bij Museum Vastgoed en had sinds de transactie in 1991 geen geld meer in het bedrijf gestoken. Hummel stond hierdoor buiten de aan zijn toenmalig zakenpartner gemaakte
beschuldigingen, maar zag zijn reputatie bij het publiek en de banken zwaar geschonden worden.
In 2016 nam Hummel het 50%-belang van de erven Endstra in Museum Vastgoed Groep B.V., na een jarenlange strijd, over.
Terug naar Michelangelostraat 45. Op 23 november 2004 werden het benedenhuis en het bovenhuis juridisch gescheiden middels een notariële akte van splitsing in appartementsrechten. Vanaf
deze datum konden beide woningen los van elkaar door Museum Vastgoed Groep verkocht worden. Op 4 december 2013 kocht het vastgoedbedrijf Dia Pantos B.V. zowel het benedenhuis als het
bovenhuis voor een gezamenlijk bedrag van € 1.150.000,-. Zij zijn de laatste bedrijfsmatige verhuurders en zullen bij het leegkomen de woningen verkopen.
45
Dit adres bestaat uit twee woningen, 45-hs en 45-boven, nu 45-2. Het benedenhuis is ca.200 m2 groot, verdeelt over twee verdiepingen en de kelder. Het bovenhuis heeft een nagenoeg gelijk
oppervlak eveneens verdeelt over twee verdiepingen en een zolderverdieping. Bij de oplevering waren het huurhuizen, voorzien van centrale verwarming. Voor het benedenhuis stond de
kolengestookte ketel in de kelder, waar ook de kolenopslag was.
Het grote geschilderde huisnummer in de portiek resteert uit de bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog. Er zijn meerdere verklaringen voor deze grote witte huisnummers, maar niet allemaal
even aannemelijk. Zo is het hoogst onwaarschijnlijk dat deze huisnummers dienden om joodse woningen te markeren. Volgens anderen zijn de grote nummers aangebracht ter oriëntatie gedurende de
verplichting om je ramen te verduisteren. Zo kon je jouw woning makkelijker terug vinden in het donker. Of werden ze door het blokhoofd gebruikt bij de handhaving van de verduisteringsregels?
Zo kon het blokhoofd gemakkelijk zien in welke huizen er nog licht brandde en waarschuwen. Feit is dat de nummers lang niet overal zijn aangebracht waardoor wordt aangenomen dat het een
persoonlijk initiatief van een blokhoofd was en dan vaak nog om een aantal rondom gelegen huizen te merken. Verrassend genoeg blijken de nummers vaak aan de achterzijde te zijn herhaald.
De meest aannemelijke oplossing is dat de huisnummers extra werden aangebracht om het werk van de postbodes en krantenjongens te vergemakkelijken. In die ‘goeie ouwe’ tijd kwam deze nog twee keer
per dag, ‘s morgens en ’s middags. Vooral in de winter was tijdens de verduistering de standaard huisnummering slecht te zien. Er was dan ook een oproep om deze huisnummers aan te brengen en bij
voorkeur met lichtgevende verf. Dit is misschien wel meteen de verklaring waarom in buurten met veel bewoners per portiek de nummers veel minder voorkomen. Daar voelde niemand zich verantwoordelijk
voor deze actie. Of, ook mogelijk, deze mensen kregen te weinig post om zich hier druk over te maken.
Bewoners 45-hs
In het jaar van oplevering (1930) woont er korte tijd Wilhelmina van Amstel (1902-1996?) waarvan verder niets bekend is.
Al in 1930 wordt het huis gehuurd door de joodse familie Hoedemaker. Het gezin bestaat uit Karel Hoedemaker (1890-1943), zijn vrouw Brijne Hoedemaker-De Jong (1888–1943) en hun dochters
Helene Marie Hoedemaker (1919–1943) en Reneé Hoedemaker (1925–1943).
Karel Hoedemaker is geboren als zoon van een Amsterdamse diamantair maar wilde zijn vader niet opvolgen. Hij vertrok in 1912 naar Indonesië, eerst naar Semarang en later naar Soerabaja
(Java). Hij was agent van de handelmaatschappij L.E.Tels & Co. De maatschappij stelde zich ten doel het exporteren van allerhande artikelen naar de Oost-Indische koloniën. Op enig moment
werd Karel bij directeur Tels Indonesië. Karel trouwde per volmacht op 20 november 1912 met Brijne de Jong, geboren in 1888 te Amsterdam. Brijne Hoedemaker-de Jong vertrok daarna op 12
december per boot naar Nederlands-Indië om zich bij haar man te voegen. Zij kregen twee dochters. Tussen 1927 en 1928 keerden zij terug naar Nederland en kwamen aan De Lairessestraat 166
wonen. In 1930 verhuisden zij naar de Michelangelostraat 45. In 1932 keerde zij terug naar Batavia om zich vanaf 1935 weer definitief in Nederland te vestigen. Op dat moment ging Karel
als algemeen directeur bij Tels & Co aan het werk en zou het gezin wonen aan de Vondelstraat 52.
Zij woonden ten tijde van de deportatie (maart 1943) in de Velasquezstraat 11, hoewel een opsporingsbericht van de Amsterdamse politie doet veronderstellen dat zij zijn ondergedoken in
het Gooi of op de Veluwe. Helene en Renee zijn echter ondergedoken geweest in Rijswijk en daar aangegeven.
Na het vertrek als huurder van de familie Hoedemaker is het gezin Oettinger de volgende bewoner. Zij blijven hier tot 1943 wonen. Het gezin bestaat uit Herbert Noa Oettinger (1896–1944),
tabakshandelaar, getrouwd met Betti Oettinger-Ettinghausen (1907–1944) en hun kinderen Elinor Oettinger (1929–1944) en Ralf Jozef Oettinger (1933–1944). Elinor was een oud-leerling van
de 1e Montessorischool aan de Corellistraat. In deze school is een plaquette aangebracht waarop haar naam staat vermeld. Haar naam komt ook voor op één van de koffers van het kunstwerk
In Memoriam (Nationaal Holocaust Museum) van Willem Volkersz.
De moeder van Herbert, Recha Oettinger-Rau (1872-1957) woonde in bij haar zoon, zijn vader Joseph was in 1929 overleden. Recha overleefde Theresiënstadt en de oorlog. Zij emigreerde naar
de VS waar ze woonde tot haar overlijden.
Herbert was de achterneef van Johann Friedrich Paul (Fritz) Oettinger (1906-1940) die in 1934 was getrouwd met een nichtje Elisabeth Oettinger (1909-1940) en aan de Stadionkade woonde.
Zij hadden evenals Herbert Oettinger dezelfde grootvader: Heimann Noa Joseph Oettinger. Fritz was eigenaar van de N.V. Oriëntaalse Tabakshandel aan de Oudezijds Voorburgwal.
De ouders van Betti, Edmund Seligmann Ettinghausen (1881–1943) en Selma Ettinghausen-Stern (1883–1943), zijn na de Kristalnacht van 9 november 1938 naar Nederland gevlucht waar zij met
vele andere Joden werden opgevangen in het daarvoor opgerichte vluchtelingenkamp Westerbork. Eind 1939 zijn ook zij bij Herbert en Betti komen inwonen. Vanaf begin mei 1943 zaten de ouders
van Betti weer in Westerbork dat nu een gevangenenkamp/doorvoerkamp was. Haar vader werd op 28 mei en haar moeder op 9 juli 1943 in Sobibor vermoord.
Het gezin van Herbert Oettinger werd bij de grote razzia van 20 juni 1943 opgepakt en gedeporteerd, eerst naar Westerbork, vervolgens naar Theresiënstadt om daarna in 1944 in Auschwitz
omgebracht te worden. Uit het JOKOS-dossier (Joodse Kerkgenootschappen en Sociale Organisaties in Nederland voor Schadevergoedingsaangelegenheden) is bekend dat er een claim is ingediend
voor vergoeding van waardevolle voorwerpen ingeleverd bij de roofbank Lippmann-Rosenthal (Liro).
De razzia van zondag 20 juni 1943 vond niet alleen plaats rond het Olympiaplein, er was ook een verzamelplek bij het Daniël Willinkplein (nu Victorieplein) en in de Transvaalbuurt.
In totaal werden die dag 5542 Joden opgepakt, met trams naar het Muiderpoortstation gebracht en vandaar per trein naar Kamp Westerbork vervoerd.
In opdracht van de bezetter werden vele joodse huizen na de razzia’s onteigend door de Gemeente Amsterdam. Dit gebeurde overigens niet met deze huizen omdat ze geen eigendom waren van
de joodse bewoners.
Het ontruimde en leegstaande huis Michelangelostraat 45 werd in 1944 gehuurd door de verffabrikant Albert Hubert Casper van Wersch (1914-2005) uit de Van Eeghenstraat 131-hs. Hij was in datzelfde jaar gehuwd met Elisabeth Munnik (1918-2002) afkomstig van Willemsparkweg 89-boven. Albert was opgegroeid in een familie waar zijn grootvader, vader en ooms allemaal in het schildersbedrijf actief waren. In de Tweede Wereldoorlog nam Albert van Wersch de zaken waar voor zijn oudste broer Guus die de Gooische Verffabriek aan de Planciusstraat 24 bezat. Albert woonde in 1941 in de Vossiusstraat 50-1.
In maart 1946 kreeg hij het directeurschap aangeboden van de in Alphen aan den Rijn gevestigde verffabriek Varossieau. De fabriek was genoemd naar de kunstschilder Louis Varossieau.
Louis maakte zijn verf zelf. Ook de vernis waarmee zijn schilderijen beschermd werden, stookte hij zelf met lijnolie en harsen. Achter zijn huis in de Julianastraat in Alphen aan den
Rijn, stond langs de Rijn de vernisstokerij. Vanaf 1795 was hij hier actief in het maken van vernissen. En natuurlijk maakte hij meer dan dat hij zelf nodig had. De overproductie werd
verkocht aan rijtuig- en huisschilders. De directeur van deze fabriek was in 1942 als verzetsman in een concentratiekamp bij Hamburg overleden.
Albert trof een hopeloos verouderd bedrijf aan. In een brief aan de adjunct directeur, de heer Hoogeboom, van 28 maart 1946 schreef Van Wersch: ‘Ik ben vol lof over de toewijding en
nauwkeurigheid waarmede ieder lid van deze gemeenschap zijn taak vervult. Dat de verschillende werkmethoden verouderd zijn doet hier geen afbreuk aan. Mocht ik, bij het invoeren van moderne
werkmethoden, deze zelfde toewijding en nauwkeurigheid ondervinden, dan ben ik overtuigd dat, ieder in zijn taak, wij gezamenlijk zullen slagen het bedrijf een vooraanstaande plaats in
de Nederlandsche Verfindustrie te verzekeren.’
Van Wersch herbouwde het bedrijf en besloot in 1949 een merknaam te kiezen waarin de historie voortleefde: Histor. Maar het verleden moest ook als voorbij beschouwd worden. Vandaar de
gedachte ‘Historia exit’: De geschiedenis is voorbij oftewel het oude heeft afgedaan. De naam Historex kwam hieruit voort. Het samenvoegen van de de verffabrieken Pieter Schoen, Vettewinkel
en Varossieau leidde tot het ontstaan van Sigma Coatings (1972) waar Albert van Wersch tot zijn pensionering in 1975 directeur bleef.
Om dichter bij het bedrijf te wonen verhuisde het gezin in juni 1957 naar Alphen aan de Rijn.
Volgende huurder is de joodse familie Wolf. Het gezin bestaat uit tabakshandelaar Ludwig Wolf, zijn vrouw Mia Wolf-Balner, hun zonen Tonny en Guus en zijn moeder Meta Wolf. Zij verhuisden
van de Churchill-laan 288 naar hier waarna hun huisbaas Paul Roebroeck naar Churchill-laan 288 verhuisde. Guus Wolf verliet het ouderlijk huis in 1984, Toni Wolf (1952-) in 1985. Het
lijkt er op dat hij de laatste van de familie was die hier nog woonde.
Vanaf 1985 tot 2014 is de benedenwoning bewoond door diverse huurders. Hun namen zijn niet meer te achterhalen vanwege de vele wisselingen van eigenaren.
De benedenwoning werd vervolgens op 7 februari 2014 verkocht aan Jaap van Zweden. Jaap is getrouwd met Aaltje van Buuren. Zij zijn de eerste eigenaar/bewoners en kochten dit huis omdat
hun eigenlijke woonhuis aan het Albert Hahnplantsoen grondig verbouwd moest worden. Ze hebben er kort gewoond omdat ze in 2016 weer terug verhuisden naar hun verbouwde huis.
Volgende bewoner is de familie Geijsen die het benedenhuis op 27 juni 2016 kochten. Zij blijven tot 2021.
In april 2021 wordt de benedenwoning gekocht door een advocaat. De vraagprijs was toen € 1,9 miljoen. Voor zover bekend zijn zij in 2025 nog de bewoners.
45-boven
Van de bewoners van de bovenverdiepingen is weinig terug te vinden. De eerste die we vinden is de uit Duitsland gevluchte Eduard Berg (1877-) in 1923 gehuwd met Erna Frieda Koopmann
(1892-) en sinds juni 1938 hier wonend. Waar zij gedurende de oorlog zijn is niet duidelijk (ondergedoken?) maar zij overleven de oorlog en emigreren in 1946 naar de Verenigde Staten.
Bij hem inwonend was Robert Ludwig Schönenberg (1922 –1941), een Duitse vluchteling die op 30 maart 1939 met een kindertransport naar Nederland was gekomen. De eerste weken verbleef hij
in quarantaine aan de Quarantainestraat 1 in Rotterdam. Op 12 april 1939 ging hij naar het Achterklooster, Hoogstraat 79, Rotterdam. In juni woont hij in Gouda en op 3 juli 1939 is hij
in het Dommelhuis in Eindhoven. Hier begint hij aan een opleiding tot ingenieur in de elektrotechniek. Al spoedig wordt hier tbc bij hem vastgesteld en hij verhuist opnieuw, nu naar
sanatorium Zonnestraal in Hilversum, hoewel hij op papier terecht komt in Westerbork. In november 1940 wordt de aanvraag voor zijn verhuizing naar het huis van zijn oom Eduard Berg aan
de Michelangelostraat 45-boven goedgekeurd. In juni 1941 wordt een tweede grote razzia gehouden naar aanleiding van een bomexplosie in de officiersclub van de Marine aan de Bernard Zweerskade.
Bij deze razzia wordt Robert Schönenberg gearresteerd en naar de steengroeve Mauthausen overgebracht. Op 3 juli 1941 vindt hij daar de dood, volgens de SS is ‘hij op de vlucht neergeschoten’.
In 1941 is Samson Goldschmidt (1860–1943) hier komen wonen. Hij was alleenstaand.
Een advertentie in het Eindhovens Dagblad uit 1959 voor woningruil vertelt slechts dat er op dat moment een familie Kerssemakers woont.
Bronnen:
wikipedia.nl
Michiel van Wersch, Norg, onderzoek naar bewoners ouderlijk huis
Stadsarchief Amsterdam
kadaster
oorlogsbronnen.nl
Delpher.nl
Joodsmonument.nl
geni.com
Waar ben je thuis (Aaltje van Zweden) isbn 9789026346798
warsage.nl