Naam: De Dolphijn (140-142), >1661->1900: Kleyne Dolphijn (140) Vergulde Dolphijn (142)
Adres: Singel 140-142
Architect: Hendrick de Keyser sr; -; H.Th.Oudejans
Bouwtijd: circa.1600, 1863, 1967
Opdracht: Hendrick Laurensz. Spieghel ; -; Paul Guggenheim
Het huis is één van de drie voorbeelden in Amsterdam van een vroeg–17de eeuws huis met zijhuis (de voorloper van het dubbele huis).
De andere zijn Keizersgracht 123 en Herengracht 170-172. Oorspronkelijk had het huis erven en een uitgang aan de Herengracht 125 (De witte Dolphijn), die tot 1613 nog
een achtergracht aan de stadswal was. Het huidige huis aan de Herengracht heeft aan de zuidzijde onder het huis nog een verbinding met huis De Dolphijn.
De gevel van het huis op 142 is drie traveeën of 30 voet breed, het zijhuis op 140 is twee traveeën of 20 voet breed. De twee toppen zijn
32 voet breed, maar in elkaar geschoven tot een totale breedte van 50 voet. De voorgevel bestaat uit twee identieke trapgevels en vormt een vroeg voorbeeld
van de Amsterdamse stijl van de renaissance door Hendrick de Keyser sr. De gevel heeft als één van de weinige gevels nog rolornamenten,
die vanaf 1565 tot circa 1600 als gevelornament werden gebruikt.
Het ontwerp van Hendrick de Keyser in de rijke renaissancestijl is maar ten dele uitgevoerd, de gevel is versoberd door het schrappen van classicistische
elementen als pilasters en kroonlijsten. Waarschijnlijk is dit de invloed van Spieghel geweest zoals hij in zijn vers beschreef. Het gevelontwerp van
De Keyser wordt afgebeeld op een tekening waarbij het wordt gecombineerd met de gevel van Oudezijds Voorburgwal 57, De Gecroonde Raep, uit 1615, die
een sterke gelijkenis vertoont.
Zo ontstond een voor die tijd erg breed pand met vijf raamtraveeën en een deur in de middelste travee en was het in feite een verbouwing van het
bestaande eenvoudige huis van Spieghel achter één gevel. In een vers over zijn nieuwe huis beschreef Spieghel dat zijn ‘nauwbehuisde
huis’ dat ‘wander-ruimte’ te kort kwam was ‘verschikt na mijn verandring’ tot een huis dat paste bij zijn intellectuele opvattingen:
‘duurbaar, voechelijk en luchtig, het huys vol schildery, al beeldschrift zinrijk-tuchtig’. Op een oude gravure in het blad Architecture Moderna
zijn aan beide zijden van de ingang dolfijnen afgebeeld, verwijzende naar het embleem van Spieghel, de zanger-dichter Arion op de dolfijn.
Tussen 1661 en 1679 is het huis in twee afzonderlijke huizen gesplitst. In het Album amicorum van Frans Banninck Cocq staat een tekening waarop het poortje
in het midden is veranderd in een raam en er toegangpoortjes zijn te zien in de 2de en 4de travee. Het huis op 142 werd drie ramen breed en kreeg de
naam De Vergulde Dolphijn, het huis op 140 werd De Kleyne Dolphijn genoemd.
Eigenaren, bewoners
1600
Hendrick Laurensz. Spieghel (1549-1612) was koopman en een van de belangrijkste Amsterdamse schrijvers en denkers uit de tweede helft van de
zestiende eeuw. Hij probeerde het Nederlands voor literatuur, wetenschap en conversatie op te waarderen en was één van de oprichters van
de rederijkerskamer De Egelantier ‘In Liefde Bloeyende’. Hij wordt gezien als een wegbereider van Vondel, Hooft en Huygens. Hendrick kwam uit een
katholieke famile, die deels overging tot het protestantisme. Hendrick bleef katholiek, maar predikte verdraagzaamheid naar mensen met een ander geloof,
en verwierp het geweld van protestanten tegen katholieken en omgekeerd. Hij was hiermee de spil in de kring van de Amsterdamse humanisten als Roemer
Visscher en Dirck Coornhert. Hij bezat naast dit pand ook de buitenplaats Meerhuizen aan de Amstel waar hij zeer veelvuldig verbleef.
Uit een onderhandse akte van 1593 is gebleken dat de grond waarop gebouwd is al onbebouwd eigendom is van Hendrick Spieghel.
Zijn vader, Laurens Pietersz. Spieghel, was een rijke zeepzieder en grondeigenaar die handelde in graan, vruchten en teer.
1609
Mr.Volckert Overlander (1570-1630) was rechtsgeleerde, reder, koopman en een Amsterdamse regent. Overlander werd geboren als zoon
van Nicolaes Overlander en Catharina Sijs. Hij studeerde rechten aan de Universiteit van Leiden en promoveerde aan de Universiteit van Bazel in 1595.
Overlander trouwde in 1599 met Geertruid Hooft. Zijn zuster Gertruid (1577–1653) huwde met Geertruids broer Pieter Jansz Hooft. Uit zijn huwelijk werden
tien kinderen geboren, onder wie Maria en Geertruid Overlander (1609–1634). Maria huwde met Frans Banning Cocq, en Geertruid met Cornelis de Graeff.
Overlander koopt het huis De Dolphijn in 1609. Tussen 1614 en 1621 was hij raad bij de Admiraliteit van Amsterdam. Hij was ook benoemd tot
commissaris van de Amsterdamse Wisselbank. In 1618 kocht hij de heerlijkheid Purmerland en Ilpendam. Hij liet in 1622 het slot Ilpenstein, niet
ver van Ilpendam, bouwen op een oude, in het begin van de Tachtigjarige Oorlog opgeworpen, schans.
Overlander werd in 1621 en 1628 benoemd tot burgemeester. Ook was hij in Den Haag tussen 1628 en 1629 gecommitteerde ter Staten van Holland en
West-Friesland voor Amsterdam. Overlander werd voor een fiscaal vermogen van 150.000 gulden aangeslagen. Bij zijn overlijden liet hij het huis na aan
zijn enige dochter Maria en haar echtgenoot Frans Banninck Cocq.
1630
Frans Banninck Cocq (1605-1655) was de zoon van Jan Jansz. Cocq (1575-1633), een immigrant uit Bremen die in Amsterdam apotheker was,
maar zijn moeder, Lijsbeth Banninck (1581-1623), was de dochter van een rijke schepen en had een invloedrijk netwerk. Hij werd geboren aan de Dijkstraat
in Amsterdam, in het huis 'de Gloeyende Oven'. Frans was in 1627 gepromoveerd tot doctor in de rechten (burgerlijk en kerkelijk recht). Door zijn huwelijk
met Maria Overlander van Purmerlant (1603-1678) in 1630 erfde hij veel landerijen van zijn schoonvader, waaronder het kasteeltje Ilpenstein bij Purmerend
en het huis De Dolphijn. Hij was in 1632, 1633 en 1636 commissaris van Huwelijkse Zaken en één van de burgemeesters van
Amsterdam in 1650, 1651, 1653 en 1654. In die laatste functie werkte hij nauw samen met zijn zwager Cornelis de Graeff en Johan Huydecoper van Maarsseveen.
Banninck Cocq was in 1635 luitenant van de schutterij van Wijk I en kapitein van de schutters van Wijk II van circa 1635 tot circa 1646. In die hoedanigheid
liet hij zich in 1642 vereeuwigen door Rembrandt in de ‘Nachtwacht’ een schilderstuk dat eigenlijk 'De compagnie van kapitein Frans Banning Cocq en
luitenant Willem van Ruytenburgh maakt zich gereed om uit te marcheren’ heet. Hij woonde niet in de wijk waar de rest van de manschappen van zijn korporaalschap
woonden. Tenslotte was hij gouverneur van de Amsterdamse Handboogdoelen van 1648 tot 1654.
Na het overlijden van Banninck Cock blijft zijn echtgenote Maria Overlander het huis tot haar dood in 1678 bewonen. In deze tijd wordt het huis ook gesplitst.
1679
wordt Cornelis de Vlaming van Oudshoorn (1613–1688) de nieuwe eigenaar van beide huizen. Cornelis was een zoon van Dirck de Vlaming
van Oudshoorn en Wendela van Bronckhorst. Hij trad op 26 januari 1644 in het huwelijk met Claesje Hooft. Uit dit huwelijk werden 6 dochters en 1 zoon
geboren. Cornelis de Vlaming van Oudshoorn bekleedde belangrijke posten in Amsterdam. In de jaren 1656, 1660, 1662, 1663, 1668, 1672, 1676, 1677, 1679
en 1680 werd hij tot burgemeester van Amsterdam verkozen. Daarnaast was hij ook zes jaar schout en twee jaar lid van de admiraliteit.
In 1663 kreeg Cornelis de Vlaming van de Staten van Holland en West-Friesland toestemming om in het dorp Oudshoorn een kerk te bouwen. Deze Oudshoornse
kerk, ontworpen door de Amsterdamse stadsbouwmeester Daniël Stalpaert, werd in 1665 voltooid. De kerk vertoont opvallende overeenkomsten met de
Amsterdamse Oosterkerk. De kosten van kerk, pastorie en school bedroegen samen 42.032 gulden. De plaatselijke bevolking droeg hier 15.000 gulden van
bij. De zeventien gebrandschilderde ramen werden kort na de ingebruikneming van de kerk geschonken door personen en colleges. Een bijzondere plaats
neemt het raam links naast de preekstoel in. Deze is geschonken door Prins Willem III van Oranje.
Cornelis de Vlaming liet deze twee huizen en Singel 144 na aan zijn vier dochters die bij onderhandse akte het eigendom ervan verdeelden. In mei 1694 wordt
De Vergulde Dolphijn (142) door Aletta en Margaretha van Oudshoorn verkocht aan de toenmalige bewoner Michiel de Hulter. Michiel gaf het pand in 1703 ten
geschenke aan zijn zoon Cornelis de Hulter bij gelegenheid van diens huwelijk met Elisabeth Ranst. Cornelis en Elisabeth zijn van 1709 tot 1712 ook eigenaren
van het landgoed Berkenrode. Hij verkoopt De Vergulde Dolphijn in 1716 aan de koopman Abraham Volkers.
1716
Abraham Volkers koopt in 1717 ook het huis De Kleyne Dolphijn (140) dat nog steeds eigendom was van de familie De Vlaming van Oudshoorn. Hij
bewoont het grote huis (142) en verhuurt Singel 140. Na zijn overlijden in 1729 blijven de kinderen in het huis wonen en hun nakomelingen houden de panden
in eigendom tot 1780. Dan worden ze door Mr.Jan Casper Hartsinck (1755-1835) en zijn mede-eigenaren in veiling gebracht. Jan Hartsinck is van 1785-1788
lid van de firma Hope & Co en van 1787 tot 1795 lid van de Amsterdamse vroedschap.
Daniël Cuyk van Mierop wordt de nieuwe eigenaar.
196x
Paul Guggenheim (1910, Frankfurt am Main -) Na zijn eindexamen vertrekt hij naar Nederland, waar hij bij een verfstoffenfabriek in de leer kan. Hij wordt
verliefd op Regina, een bekende uit Duitsland. Ze trouwen, wonen samen in Amsterdam en Paul wordt mededirecteur van Butonia, het familiebedrijf
van Regina’s ouders dat internationaal handelt in knopen en gespen voor herenkostuums. Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog zijn ze te laat om op
een makkelijke wijze te kunnen vluchten. Nu moet het via Cuba waarvoor ze in 1941 een toeristenvisum krijgen. De reis gaat via België, Frankrijk
naar Spanje en tenslotte naar Lissabon vanwaar de boot vertrekt. Twee ‘goede’ Duitse officieren zullen hen begeleiden tot in Frankrijk. Paul moet alles
achterlaten en zijn bezittingen overdragen aan de Liro, de roofbank van de nazi’s. In Cuba neemt zijn vrouw de benen met een andere vluchteling. Paul
woont een paar maanden in Havana en vertrekt dan naar Canada en Engeland omdat hij mag beginnen aan een militaire basisopleiding. Een Nederlands paspoort
krijgt hij nog altijd niet, zelfs niet nu hij in het leger zit. Door het ontbreken van een volksvertegenwoordiging in oorlogstijd is naturalisatie niet
mogelijk. Wel staat in zijn zakagenda de afspraak: ‘7 januari 1944, Tea at Maidenhead, Queen Wilhelmina!!‘. Begin november 1944 komt Paul met de Prinses
Irene Brigade aan land in Normandië. Twee weken later, op 25 november 1944, steekt hij om 5.15 uur de Nederlandse grens over bij Valkenswaard.
In 1945 rijdt hij door Scheveningen. Op de kade bij het strand loopt een jonge vrouw met haar hondje. Paul spreekt haar aan, ze heet Hetty (Henriette
Jeanne Beiten) en zal zijn tweede vrouw worden. Begin jaren ’60 bewonen zij Singel 140. De firma Butonia is in 1971 op de Herengracht gevestigd.